Daar ligt mijn navelstreng
‘Daar waar mijn navelstreng begraven ligt. Het is een prachtige manier om uitdrukking te geven aan de beleving van een identiteit in beweging en in diaspora.’
Kaminda mi lombrishi ta dera is een veel gehoorde uitdrukking op de Benedenwinden, en zo ook op de Bovenwinden: Where my navel string is buried. Daar waar mijn navelstreng begraven ligt. Het is een prachtige manier om uitdrukking te geven aan de beleving van een identiteit in beweging en in diaspora, niet alleen op de Nederlands-Caribische eilanden maar ook in Suriname: Pe e kumbatitei beri. Al ga ik overal, ik weet waar ik vandaan kom. Dat ‘overal gaan’ heeft voor het Caribisch gebied een heel eigen connotatie. Het is niet enkel een kwestie van reislust, maar een soms harde realiteit, en dat al generaties lang. Om te overleven en je te ontwikkelen ga je van het eiland af, vaak meerdere keren in een mensenleven. Maar al ben je ver van huis, de kern van jouw bestaan, van jouw identiteit, die ligt daar, op dat ene eiland, of in die ene buurt, waar jouw navelstreng werd begraven.
Deze transnationale realiteit heeft een maatschappelijke weerspiegeling in kunst en cultuur, en biedt een bruikbaar venster op het culturele veld. Dit artikel probeert dat venster te illustreren, als handvat om het cultuurbeleid en de praktijk van kunst en cultuur op de zes eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen, Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, te kunnen plaatsen.
Drie generieke kenmerken van de Nederlands-Caribische samenlevingen zijn van belang. Als eerste is er het wezenlijke Caribische karakter van de eilanden. De relatief kleine samenlevingen van de Nederlands-Caribische eilanden zijn gevormd en beïnvloed door regionale migratiestromen. Daardoor waren ze altijd al in enige mate kosmopolitisch, lang voor dit begrip een brede toepassing in het Westen kreeg. Vervolgens zijn er de transnationale verbanden die samenleving en politiek hebben gevormd. De eilanden – en dat is een derde karakteristiek – kennen een lange, overwegend koloniale geschiedenis, waarin zich een Nederlandse culturele bemoeienis manifesteerde maar ook een dynamiek van uitwisselingen tussen de eilanden en binnen het Koninkrijk. Uit deze aspecten zou herleid kunnen worden dat sprake moet zijn van een zekere uniformiteit binnen het Nederlands-Caribisch gebied, maar niets is minder waar. De eilanden hebben elk vanuit hun eigen sociale kader en economische en demografische omstandigheden zowel een eigen culturele ontwikkeling doorgemaakt, als ook een eigen culturele emancipatie.
De drang om cultuur als ‘eigen’ te manifesteren is een belangrijk element van emancipatie, en een natuurlijke tegenreactie op een ervaren druk. In een heterogene samenleving kan deze druk van binnenuit ervaren worden, door arrogantie en privileges van subgroepen bijvoor beeld. Druk van buiten werd in het verleden ervaren door de uitwerking van koloniaal bestuur, meer recent door veranderende relaties binnen het Koninkrijk en globalisering. Wanneer deze externe druk als hoog ervaren wordt, is insularisme een logische reactie: de culturele eigenheid en autonomie van de eilandelijke samenleving wordt centraal gesteld. Wanneer minder druk van buiten wordt ervaren en meer kracht van binnenuit, in tijden van politieke stabiliteit en economische voorspoed, ontstaat ruimte voor meer samenspel buiten het eigen eiland, en voor een transnationale aanpak. In deze verbindende dynamiek spelen uiteraard ook andere aspecten een rol, in negatieve en positieve zin, zoals kleinschaligheid, politieke ideologie, commerciële belangen en de visie, potentie en kracht van een nieuwe generatie.
Dit artikel verscheen in Boekman #128
‘In de jaren tachtig kwam beleidsvorming tot ontwikkeling en zagen verschillende uitvoeringsorganen op cultureel gebied het licht, of kregen een meer serieuze vorm en inhoud.’
Eigenheid in cultuurbeleid
In 2010 vond de ontmanteling van de Nederlandse Antillen plaats, en werden Sint Maarten en Curaçao autonome landen binnen het Koninkrijk. Zij kregen daarmee feitelijk dezelfde ‘status aparte’ die Aruba al sinds 1986 had. Tegelijkertijd werden op 10 oktober van dat jaar de (kleinere) eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius een speciale gemeente van Nederland. Uiteraard moesten beleidsmakers en overheden in deze ontwikkelingen meebewegen, juist ook ten aanzien van het cultuurdossier.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw was op eilandelijk niveau de basis gelegd voor een institutionalisering van cultuur en erfgoed. Deze beleidsterreinen werden een expliciete verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Voorheen was deze inspanning nog heel beperkt, mede door de taak die vanuit Nederland was neergelegd bij Sticusa, Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen, opgericht in 1948. Deze impuls vanuit Nederland had als onbedoeld gevolg dat eigen investeringen op de eilanden lange tijd achterbleven. Dat veranderde vanaf eind jaren zestig. In 1967 werd het Archeologisch Instituut voor de Nederlandse Antillen (AINA) opgericht, twee jaar later het Nationaal Archief. Naast deze institutionalisering van overheidstaken was er ook een interne beweging die het cultuurveld een push gaf. Steeds meer lokale jongeren hadden dankzij het nieuwe stelsel van studiebeurzen een universitaire studie in Nederland kunnen volgen in relevante vak gebieden zoals architectuur, antropologie en archeologie, en kwamen vol ambities terug naar hun geboorte-eiland. In de jaren tachtig kwam beleidsvorming tot ontwikkeling en zagen verschillende uitvoeringsorganen op cultureel gebied het licht, of kregen een meer serieuze vorm en inhoud.
Ondanks dat sprake was van een gelijke trend, was van een gelijke gerichtheid op de verschillende eilanden geen sprake. Integendeel. In 2001 werd op Curaçao het door socioloog René Rosalia ontwikkelde plan Rumbo pa Indepen densia Mental van kracht, een overwegend naar binnen gekeerd cultuurbeleid dat prioriteit legde bij de ‘heilige taak’ om door cultuurpolitiek mentale onafhankelijkheid en politieke soevereiniteit bij de bevolking te realiseren (Rosalia 2001). Opmerkelijk in contrast hiermee staat de beleidsvorming in Aruba, die juist de blik naar buiten richt, eerst in 1988 met het rapport Politica di bentana habri – prome piedra pa un maneho cultural Aruba (Gomez 1988), in 2006 gevolgd door het ambitieuze Integraal Cultuur Beleidsplan, dat zich volledig baseerde op internationale richtlijnen van Unesco en Caricom1 (Eckmeyer 2006). Het eiland Sint Maarten ontwikkelde in 2007 een eerste cultuurbeleid, het Integrated Cultural Policy Framework of St. Maarten, opgesteld door een brede maat schappelijke werkgroep (Cultural Policy Steering Committee 2007). Hierin is geëxpliciteerd dat taal als cultureel communicatiemiddel en religie als spiritueel bewustzijn als kernelementen van de Sint Maartense cultuur worden beschouwd. In de bestuurlijke uitwerking kregen daarnaast wetgeving en de bescherming van archeologisch en gebouwd erfgoed prioriteit.
Nog voor de staatkundige veranderingen van 2010 werd vanuit het Nederlandse ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een richtlijn geschreven voor de vorming van cultuurbeleid op Saba, Sint Eustatius en Bonaire. Prioriteit gaf dit ministerie aan het onderwijs; nadrukkelijk bleef de rol van Den Haag op cultureel vlak ‘informerend, faciliterend en ondersteunend’ in de vorm van op te stellen Cultuurhandreikingen. Dat juist op dit vlak wrijving zou kunnen ontstaan bij te veel druk of bemoeienis is evident. Illustratief daarvoor is het feit dat de naderende staatkundige verandering voor Bonaire expliciet aanleiding was om in 2009 prioriteit te geven aan het opstellen van de beleidsnota Sin Kosecha no tin Simadan (zonder oogst geen oogstfeest) ‘om zodoende de cultuur, die bepalend is voor het karakter van het eiland, te beschermen’ (Werkgroep Cultuurbeleid et al. 2010). Op 23 maart dit jaar werd in dit licht bezien een mijlpaal bereikt met het tekenen van een Bestuursafspraak voor de bescherming van het Papiamentu (Ollongren et al. 2021).
Parallel aan de decentralisatie van beleid naar eilandelijk niveau vond in de afgelopen decennia een versterking plaats van de rol van Unesco als kaderstellend en ondersteunend orgaan. Na de aanwijzing in 1997 van Willemstad als Unesco Werelderfgoed werd die rol groter, verbreedde die zich in 2003 door de agendering van het voor de eilanden zeer belangrijke immaterieel erfgoed, en werd die vervolgens van institutionele waarde in de aanloop naar de staatkundige veranderingen van 2010. Voor de toekomst heeft het Unescoverband de potentie om erfgoedbeleid verder te professionaliseren, de negatieve invloed van insularisme en particularisme te minimaliseren.



Details van Teatro KadaKen tijdens het Kaya Kaya Straatfeest in 2019.
Fotografie: Margo Groenewoud
Nieuwe en oude tradities
Kleinschaligheid is van grote invloed op de beleidsagenda ten aanzien van cultuur. Dat behoud daarin een centrale plek heeft hangt ook samen met klimatologische omstandigheden die voor extra uitdagingen zorgen, zoals de impact van zout, zon en wind op erfgoed, of van natuur rampen als orkanen. Dit vraagt om veel investeringen in onderhoud en preventie – denk aan monumentenzorg of digitalisering van archieven – op een toch al moeilijk sluitend te krijgen begroting. In dat licht bezien maakte het land Curaçao bijvoorbeeld een enorme sprong voorwaarts door de investering van meer dan 8 miljoen Antilliaanse guldens (grofweg 4 miljoen euro) die het tussen 2008 en 2012 deed in een state-of-the-art archiefdepot. De vraag is daarbij overigens gerechtvaardigd of het fair en verstandig is om het behoud van gedeeld en gezamenlijk erfgoed in het Koninkrijk op een kleine eilandelijke begroting te laten drukken.
Op alle eilanden prioriteren de lokale overheden behoud en promotie van de meer traditionele cultuuruitingen. Dat gaat niet enkel om ‘folklore’. Voordrachtskunst is hier een goed voorbeeld van. Deze expressie brengt jong en oud op de been, wat niet verwonderlijk is gezien de sterk orale literaire tradities en de liefde voor het Papiaments. De jaarlijkse Arte di Palabra jongerenfestivals op Aruba, Bonaire en Curaçao zijn niet alleen lokaal zeer gewaardeerd, maar brengen ook uitwisselingen tot stand zowel tussen de eilanden als met het literaire festival Wintertuinen in Nederland.
In de uitvoering van veel overheidsactiviteiten gericht op de promotie van traditionele cultuur uitingen, zoals het maandelijkse Taste of Culture-event op Sint Eustatius, hebben de lokale toeristenbureaus vaak een aandeel. Deze koppeling tussen kunst en cultuur en toerisme is historisch gezien altijd sterk, maar soms ook relatief eenzijdig geweest. Ook historisch gezien zie je de gedachte dat wat de toerist aanspreekt verder ontwikkeld moet worden, steeds terugkomen. Dat dit tot interessante ontwikkelingen maar ook dilemma’s kan leiden is de afgelopen jaren zeer duidelijk geworden bij de snelle opkomst van muur schilderingen. Op Aruba ontwikkelde het relatief afgelegen San Nicolas – ooit de vestigingsplek van werknemers van de raffinaderij – zich tot een bloeiend artistiek centrum met grote aantrekkingskracht voor een nieuw type toerist. Na de sluiting van de raffinaderij in 2012 was deze tweede stad van Aruba flink in verval geraakt, totdat dit in 2016 de locatie werd van de Aruba Art Fair, en daarna het jaarlijkse Meet San Nicolas-event. Op Curaçao echter was het de oude binnenstad waar, gestimuleerd door het populaire Kaya Kaya-straatfestival, in rap tempo vele publieke ruimtes en monumentale panden voorzien werden van kunstwerken. In tegen stelling tot San Nicolas op Aruba betrof dit echter geen afgelegen gebied, maar onderdelen van het beschermde stadsbeeld van Willemstad, een toeristische trekpleister. Het probleem dat hier pijnlijk naar voren kwam lag niet bij de kunstsector, de lokale ondernemers, huiseigenaren, Kaya Kaya, de Monumentenraad of het toerisme, maar evident in de afwezigheid van een op visie en beleid gebaseerde en kundige coördinerende rol van de overheid ten aanzien van cultuur en erfgoed.
Over het algemeen zijn de culturele activiteiten die de overheid ondersteunt en organiseert weinig controversieel, juist door het traditionele karakter. Veel aandacht is er voor de eilandelijke feestdagen, voor de viering van de oogstfeesten Seú (Curaçao), Simadan (Bonaire) en San Juan (Aruba) en uiteraard ook voor het carnaval. Deze aandacht voor behoud van traditionele cultuuruitingen betekent niet dat vastgehouden wordt aan iets dat statisch of oubollig is; behoud betekent hier het in stand houden van cultureel dynamische fenomenen. Daarin wordt de overheid ondersteund door een netwerk van verenigingen op de andere eilanden, zoals de sinds 1953 actieve Club Union Boneriano op Curaçao, waarbinnen op dit eiland woonachtige Bonairianen hun eigen eilandelijke tradities in stand houden en gezamenlijk vieren.
Het carnaval – op alle eilanden een jaarlijks cultureel hoogtepunt – is een relatief jong fenomeen, dat via de arbeidsmigranten uit de Caribische regio naar de Nederlandse eilanden is gebracht. Inmiddels is het niet meer weg te denken uit het culturele leven, zit het in het DNA van de spreekwoordelijke navelstreng. In de diversiteit van het carnaval worden de etnische geschiedenis en het migratieverleden van het specifieke eiland goed zichtbaar. Aruba is hier een prachtig voorbeeld van, waar als enige Nederlands-Caribische eiland de calypso – meegekomen met de arbeidsmigranten van de Bovenwinden – de leidende muziekstijl is.
Ook in andere muziekgenres zien we een sterk transnationaal karakter terug, zoals in de Kombèk: een fenomeen van relatief besloten muziekfeesten in een specifieke Cubaans Curaçaose sfeer en entourage.2 De muziekstijl, uitgevoerd door conjunto ensembles, maar ook de kledingcode en de dans zijn hier ontwikkeld vanuit de nostalgie van teruggekeerde (‘come back’) Curaçaoënaars die als arbeidsmigrant tijdelijk op Cuba hadden gewerkt. Deze Kombèk community bestaat al decennia, maar is nog volop in ontwikkeling, met een actieve scene zowel op Curaçao als in Nederland. Het is een voorbeeld van karakteristieke grassroots culturele fenomenen waar er vele van zijn, even groot en rijk als ondoorgrondelijk, vrijwel onbekend voor de passant of toerist, en met een indrukwekkende organisatiegraad die volledig onzichtbaar blijft op institutioneel niveau.
‘Het structureel ondersteunen van kunst en cultuur gericht op vernieuwing vindt op alle eilanden overwegend plaats vanuit particuliere initiatieven die niet zonder ondersteuning van fondsen kunnen bestaan.’
Financiering naar duurzaamheid
Financiering van kunst en cultuur gebeurde in de periode 1948-1988 grotendeels door Sticusa, en nog enkele jaren daarna door haar opvolger het Overlegorgaan Kulturele Samenwerking Nederlandse Antillen (Oksna). Beide organisaties ontkwamen niet aan het verwijt – terecht of onterecht – in de kern koloniaal en imperialistisch te zijn. Anders liep dat op Aruba, waarna de afscheiding van de Nederlandse Antillen in 1986 de Union di Organisacionnan Cultural Arubano (Unoca) tot stand kwam. Na een start op basis van ontwikkelingsgeld draait de organisatie tot op heden semiautonoom met een aan zienlijk budget aan overheidsgelden. Het primaire doel is het benadrukken van de Arubaanse collectiviteit in het kader van natievorming en het algemene welzijn.
Voor de ondersteuning van particuliere initiatieven in het culturele veld was de oprichting van het Prins Bernhard Cultuurfonds Caribisch Gebied (PBCCG) in 1951 van groot belang. Dit fonds expliciteerde bij oprichting het doel om ‘de wetenschappelijke, kunstzinnige en andere culturele zelfwerkzaamheid van alle volksgroepen te bevorderen’.3 Tot de dag van vandaag is de bijdrage van dit fonds, samen met enkele kleinere lokale fondsen, van grote waarde voor de ontwikkeling van kunst en cultuur op de eilanden. Op Curaçao bestaan daarnaast twee belangrijke culturele centra – Mongui Maduro Museum en Bibliotheek, en Landhuis Bloemhof – enkel dankzij particuliere (familie)fondsen. Beide instellingen hebben al decennialang elk op hun eigen wijze een zeer stabiele en stimulerende plek als cultureel centrum op het eiland.
Het structureel ondersteunen van kunst en cultuur gericht op vernieuwing vindt op alle eilanden overwegend plaats vanuit particuliere initiatieven (stichtingen) die niet zonder ondersteuning van fondsen zouden kunnen bestaan. Naast het regionaal opererende PBCCG is een groeiend aantal Nederlandse cultuurfondsen proactief bezig met het zoeken van vormen waarin juist deze activiteiten duurzaam, dus niet enkel projectmatig, gestimuleerd kunnen worden. Hoopgevend is het initiatief tot de oprichting van een Cultuurfonds voor culturele samen werking in het Koninkrijk, waar begin 2019 de betrokken ministers van de vier landen toe besloten. Hiermee gaven zij opvolging aan een in december 2018 uitgebracht pamflet van wetenschappers vanuit Nederland en de ABC eilanden werkzaam in het door NWO ondersteunde onderzoeksproject Traveling Caribbean Heritage (Allen et al. 2018).
Dat deze fondsen, wetenschappers en bestuurders actief en hoopvol zijn is vooral de verdienste van volhardende particuliere kunst en cultuurinstellingen op de eilanden. Enkele hiervan hebben een volwassen organisatiegraad en vaste plek binnen kunst, cultuur, onderwijs en wetenschap. Stichting Teatro KadaKen bijvoor beeld maakt sinds 2008 artistiek hoogwaardige Papiamentstalige theaterproducties. Onlangs nam KadaKen met steun van Stichting Birgen di Rosario de klassieke maar deels vervallen theaterzaal van het verzorgingshuis Huize Welgelegen op Curaçao in beheer, waardoor zij haar activiteiten zal kunnen verbreden en verduurzamen. KadaKen doet dit vrijwel zonder overheidssteun, zoals veel initiatieven. Enerzijds levert dat ruimte op om onafhankelijk te kunnen bewegen, anderzijds acteren deze stichtingen vaak op of over de grens van wat eigenlijk overheidstaken zijn.
Uniarte, opgericht door kunstenaar Sharelly Emanuelson, is een vergelijkbaar voorbeeld van een particulier initiatief dat een stevige plek heeft ingenomen in het culturele landschap van de eilanden. Na enkele experimenten met het werken vanuit fysieke locaties ontwikkelt Uniarte zich nu als online platform voor de zichtbaarheid en ontwikkeling van opkomende en professionele hedendaagse beeldend kunstenaars in het Nederlands Caribisch gebied en de regio. Aruba Art Fair, Meet San Nicolas, Kaya Kaya, KadaKen, Uniarte, maar ook het Instituto Buena Bista (IBB) op Curaçao en de Go Cultura Foundation op Aruba: het zijn enkele van vele initiatieven die het culturele landschap op de eilanden vormen, bepalen en transformeren.
Zij laveren en experimenteren, stimuleren en vinden opnieuw uit, altijd vanuit een sterke eigen visie, zelden met steun van de lokale overheid. Wanneer cultuurpraxis bestaat binnen een door kleinschaligheid beperkt beleidskader, wanneer het laveert tussen insularisme en transnationalisme, tussen tradities en kosmopolitisme, ontstaat een organisatorische dynamiek die zich niet alleen aan de oppervlakte manifesteert, maar juist in de rhizome, de wortelstructuur van de mangrove. Daar komen de navelstrengen samen, en ontstaat nieuw DNA, dat altijd Caribisch is van karakter, en toch geen dag hetzelfde.
Noten
- caricom.org
- Dit culturele fenomeen is onderwerp van het kunst en onderzoeksproject Mirada Karibe van kunstenaar Sharelly Emanuelson. Zie: www.sharellye manuelson.com/portfolios/miradakaribe
- Archivo Nashonal Kòrsou, Kabinet van de Gouverneur 19511990, inv. 786 Prins Bernhard Cultuurfonds Neder landse Antillen, statuten oprichting 7 augustus 1953, artikel 2.
Literatuur
Allen, R.M. (et al.) (2018) Een pleidooi voor culturele samenwerking in het Koninkrijk. Leiden: KITLV.
Cultural Policy Steering Committee (2007) Integrated cultural policy framework of St. Maarten. Philipsburg: Ministry of Education, Culture, Youth and Sports.
Eckmeyer, R. (2006) Integraal cultuur beleidsplan van Aruba. Oranjestad: Ministerie van Arbeid, Cultuur en Sport (MACS).
Gomez, W. (1988) Politica di bentana habri – prome piedra pa un maneho cultural. (S.l.): (s.n.).
Ollongren, K.H. en N.S. Heyer (2021) Akuerdo intergubernamenta pa idioma papiamentu na Boneiru; Bestuurs afspraak voor het Papiaments op Bonaire. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks relaties.
Rosalia, R.V. (2001) Rumbo pa independensia mental. Willemstad: Eilandgebied Curaçao.
Werkgroep Cultuurbeleid en L. de Geus (2010) Sin Kosecha no tin Simadan: beleidsnota Cultuur Bonaire. Kralendijk: Eilandgebied Bonaire.

Margo Groenewoud
Margo Groenewoud werkt als onderzoeker en docent bij de University of Curaçao. Zij is historicus met belangstelling voor cultureel erfgoed.
Fotografie: Martijn Bergsma