Stug doorgaan met schrijven en schilderen, ondanks kritiek
Kunstenaars hebben in Nederland volledige vrijheid om te maken wat ze willen, toch ontkomen ze er niet aan afhankelijk te zijn van de wereld om hen heen. Hoe gaan ze daarmee om, waar wringt het, of is er juist meer mogelijk dan gedacht? Beeldend kunstenaar Iris Kensmil en schrijver Jamal Ouariachi vertellen.
Zes enorme portretten domineren de zaal van Kunstinstituut Melly in Rotterdam. Ze zijn 2 meter hoog, anderhalve meter breed, en alleen het hoofd van de geportretteerde is erop te zien. Kunstenaar Iris Kensmil heeft ze de afgelopen twee jaar geschilderd. Grâce Ndjako, Lakiescha Tol, Lisette Ma Neza, Munganyende Hélène Christelle, Naomie Pieter en Zaïre Krieger zijn zes jonge zwarte vrouwen die nu van zich laten horen en racisme aan de kaak stellen. Kensmil bewondert hen om hun zelfvertrouwen. ‘Ik wil ze zichtbaar maken. Daarom is de maatvoering belangrijk: ze hebben nog een toekomst voor zich, ze kunnen juist hier wel wat ruimte gebruiken.’
De kunstenaar draagt een T-shirt met opschrift: ‘How can you be an artist and not reflect the times?’ Een uitspraak van Nina Simone die Kensmil op het lijf is geschreven. Een politieke positie innemen, een stem kiezen in de kunst die iets zegt over de huidige wereld is iets wat Kensmil al heel lang doet. ‘Toen ik in 2003 begon met schilderen over zwart-zijn, werd mijn onderwerp helemaal niet actueel gevonden, dat is nu wel ten goede veranderd. Critici zagen mijn werk als activisme. “Dat gebeurt niet in Nederland”, hoorde ik steeds.’ Kensmil doelt op het racisme en de discriminatie die ze in haar werk duidelijk maakte.
In de tentoonstelling Some of My Souls in Rotterdam zijn nieuwe en een selectie van oude werken, het vroegste is uit 2006, te zien. Iris Kensmil (Amsterdam, 1970) studeerde in 1996 af aan de Academie Minerva in Groningen. ‘De eerste jaren werkte ik abstract. Vanaf 2003 werd het, met het aanpakken van algemenere thema’s, figuratief.’ Financieel was ze in de eerste jaren afhankelijk van bijbaantjes. ‘Ik koos werk waarnaast ik ook nog naar m’n atelier kon gaan. Vanaf 2001 kreeg ik een beurs van het Mondriaan Fonds. Daardoor ontwikkelde ik me sneller en kon ik thema’s beter uitdiepen. Die bijbaantjes kostten veel energie.’
Dit artikel verscheen in Boekman #131
‘Aanvankelijk waren particulieren niet geïnteresseerd in mijn werk. Zwarte lichamen zijn om esthetische redenen heel geliefd, maar bij een zelfbewust zwart portret ligt dat anders, dat was not done.’
De kunstmarkt op z’n kop
Normaal verkopen kunstenaars vaak eerst werk via galeries aan particulieren en wekken ze pas daarna de interesse van musea. Bij Kensmil liep dat anders: ‘Aanvankelijk waren particulieren niet geïnteresseerd in mijn werk. Zwarte lichamen zijn om esthetische redenen heel geliefd, maar bij een zelfbewust zwart portret ligt dat anders, dat was not done. Pas nu in 2021, in deze expositie en mijn galerie in Los Angeles, heb ik meerdere werken aan particuliere verzamelaars verkocht.’
Dat heeft veel te maken met het onderwerp van haar werk. ‘Musea waren meer met mijn thematiek bezig.’ Na een solotentoonstelling in Museum Jan Cunen in Oss, begon het te rollen en kocht het Stedelijk Museum Amsterdam haar werk aan.
Kensmil heeft zich niet laten beïnvloeden door de smaak van de markt en overwogen om dan maar bijvoorbeeld landschappen te gaan schilderen. ‘Als ik druk voel om mijn boodschap aan te passen werkt dat averechts. Ik wil bij mezelf blijven. Dan verdiende ik maar niets. Gelukkig had ik mensen om me heen en een galerie, die me stimuleerden. Maar je werk moet wel ooit getoond worden, je kunt het niet eeuwig alleen maar voor jezelf maken. De laatste vijf jaar is dat langzaam veranderd. Nu zijn er zo veel mogelijkheden.’ Kensmil vindt het wel lastig dat de nadruk nog steeds vooral op één aspect ligt. ‘Ik ben vaak gevraagd voor thematentoonstellingen over slavernij, maar daar gaat mijn werk juist níet over. Slavernijgeschiedenis is een witte geschiedenis, ik wil niet de aandacht richten op de slachtoffers daarvan.’ Ze merkt ook dat haar manier van schilderen, haar techniek en gebruik van bijvoorbeeld licht en donker, niet als thema worden herkend. ‘Alleen kunstenaarsinitiatieven vragen mij voor tentoonstellingen die over schilderkunst gaan.’ Dat ze zwarte mensen schildert, is niet anders dan dat witte kunstenaars witte mensen schilderen, benadrukt ze: ‘Ik werk vanuit mijn eigen belevingswereld en technisch kunnen, maar dat geldt voor de meeste kunstenaars.’
‘We zijn er nog niet in de zoektocht naar de juiste woorden, met al die lelijke anglicismen. Om echt iets goeds te maken van de taal moeten we iedereen erbij betrekken.’
Deftig rechts
Ook in het werk van schrijver Jamal Ouariachi (Amsterdam, 1978) staren critici en lezers zich vaak blind op een uitgesproken politiek standpunt. Hij heeft net zijn vijfde roman gepubliceerd, Herfstdraad, een verhaal over een jonge vader, een schrijver, die zijn linkse opvattingen verruilt voor die van ‘Deftig rechts’, een partij die uiteindelijk toch niet zo deftig blijkt te zijn. Die verschuiving is een reactie op de vriendin van de hoofdpersoon, iemand met een Marokkaanse achtergrond, die steeds verder ‘radicaliseert’ in de woke-beweging.
Toch moet de lezer wel begrijpen dat romans fictie zijn, vertelt Ouariachi: ‘De schrijver in mijn boek lijkt misschien wel op mij, ook ik ben schrijver en werd een paar jaar geleden vader, maar ik heb beslist niet dezelfde mening. Het is misschien een afsplitsing van mij, van mijn Nederlandse helft, het Marokkaanse deel heb ik aan de vrouw in het boek uitbesteed.’
Er was voor Ouariachi nog een reden om een schrijver op te voeren. ‘Er wordt in de discussie tussen links en rechts veel geschermd met het idee van de cancelcultuur. Die is het meest tastbaar voor mensen die met taal bezig zijn: iemand mag bepaalde woorden niet meer gebruiken, de alternatieven zijn niet altijd even helder of duidelijk.’ De ik-persoon in het boek ridiculiseert bijvoorbeeld de vraag over hoe je huidskleur omschrijft, door iedereen eerst een eigen kleuromschrijving te geven – cappuccino-, chocolade- of cognackleurige huid – en daarna over te stappen op een kleurcode waardoor alleen ingewijden nog weten welke kleur hij bedoelt. Ouariachi: ‘We zijn er nog niet in de zoektocht naar de juiste woorden, met al die lelijke anglicismen. Om echt iets goeds te maken van de taal moeten we iedereen erbij betrekken. Het lastige nu is dat dat niet kan, de onderdrukkers, de mensen die de “foute” taal bedachten en gebruikten, mogen niet meedenken over nieuwe woorden.’
Een roman heeft voor Ouariachi niet het doel een polemische kant op te gaan. ‘Het is voor mij eerder satirisch bedoeld, wat ik daar over het linkse gedachtegoed schrijf, en over de strijd tussen het hoofdpersonage en zijn vrouw. Ik wilde háár personage heel serieus nemen. Daarom komt ze zo af en toe wel degelijk met steekhoudende kritiek.’
Ouariachi studeerde psychologie, en psychologische vraagstukken zijn voor zijn boeken ook vaak het vertrekpunt. ‘Het basisidee van het boek was: kan ik iemand die in principe neutraal is, of zelfs een beetje progressief links, in de armen van rechts drijven? En hoe dan? Ik moest denken aan die mensen van de PVV die nadat ze uit de partij zijn gestapt, salafistisch moslim werden. Blijkbaar zit er een sterke extremistische tendens in die mensen, die ze hoe dan ook moeten uiten.’
De onafhankelijke columnist
In Herfstdraad wordt de hoofdpersoon gevraagd in zijn columns loyaal te zijn aan de krant waarvoor hij schrijft. Ouariachi heeft in zijn werk als columnist voor Trouw en De Standaard altijd totale vrijheid gehad, en daar is hij blij mee. ‘Het zou ingewikkelder worden als een krantenredactie zou zeggen: hier kun je beter vanaf blijven, want dit ligt gevoelig. Ik heb bij Trouw bijvoorbeeld nooit gehoord dat ik het niet over het koningshuis mocht hebben omdat lezers daar warme gevoelens voor zouden hebben.’ Een directe actieve bijdrage aan een politieke partij zou Ouariachi niet snel leveren. ‘Daar zou ik moeite mee hebben, omdat je dan politiek gebruikt wordt. Terwijl ik best op een andere plek in discussie zou willen gaan met bijvoorbeeld iemand van JA21 en Bij1.’ Financieel gezien is Ouariachi altijd onafhankelijk geweest. Naast subsidies van het Nederlands Letterenfonds leeft hij van de inkomsten van zijn stukken voor kranten en optredens in boekwinkels, bibliotheken en theaters. ‘Dat lag door corona natuurlijk helemaal stil. Maar in die optredens sta je daar namens jezelf en je boek.’
‘Blijkbaar is er een ongeschreven regel dat recensenten een schrijver wel mogen bekritiseren, maar dat schrijvers niets terug mogen zeggen.’
Literaire conventies
Ouariachi schuwt de publieke discussie niet, ook niet binnen de literaire wereld. ‘Ik schreef meerdere keren kritische stukjes over recensenten op mijn website. De eerste keer dat ik dat deed, jaren terug, ging het om iemand van NRC. Toen ik door iemand anders van die krant werd geïnterviewd, merkte die op dat de redactie dat heel vervelend vond. Alsof ik dankbaar moest zijn dat ik toch nog geïnterviewd werd. Blijkbaar is er een ongeschreven regel dat recensenten een schrijver wel mogen bekritiseren, maar dat schrijvers niets terug mogen zeggen. Ik vond het opvallend dat die grenzen zo scherp waren. Wat mij betreft moet dat in de literatuur allemaal open liggen.’
Aan zelfcensuur probeert Ouariachi niet te doen, maar er is één onderwerp waar hij niet meer over schrijft in zijn columns: zijn dochter. ‘Ze was net een paar maanden oud en kreeg haar vaccinaties, ver voor corona. Ik schreef daar een column over en werd bedolven onder mails en kritiek. Een echtpaar schreef me: precies die vaccinatie die jij nu gaat halen, heeft onze dochter het leven gekost. De nacht nadat ik dat las ben ik wel twintig keer m’n bed uit gegaan om naar de baby te kijken. Ademde ze wel? En toen dacht ik: godverdomme, ze zijn in m’n hoofd gekomen! Dat wil ik niet meer.’
‘Sommige mensen lezen blijkbaar met het doel zich te herkennen, en dat schatten ze heel hoog in. Terwijl ik als lezer juist graag een andere wereld wil leren kennen.’
Gehoord worden
Ouariachi en Kensmil merken beiden dat ze met hun werk invloed kunnen hebben. Vooral met haar deelname in 2019 aan de Biënnale van Venetië, in het Nederlandse paviljoen, merkte Kensmil dat haar inzending indruk maakte: ‘We zijn geen politici die direct veranderingen kunnen veroorzaken, maar we kunnen dingen wel zichtbaar en voelbaar maken.’
In de tentoonstelling in Rotterdam zijn de muren van één ruimte bedekt met vierkante witte blokken tegen een achtergrond die zwart lijkt, maar heel donkerblauw blijkt te zijn. Er zijn 48 portretten te zien, geschilderd door Kensmil, er speelt muziek. Het is de tussenstand in een langlopend project dat ze We the People, Who Are Darker Than Blue noemde, naar een protestlied van Curtis Mayfield. ‘Ik begon met het verzamelen van protestliederen van zwarte artiesten – die hoor je hier ook. Vervolgens heb ik de muzikanten geportretteerd. De witte vlakken maken duidelijk dat er nog veel meer bij kunnen. Ik zie die portretten als een soort actie, een installatie. In de muziek worden dat soort dingen volgens mij sneller opgepikt dan in de beeldende kunst.’
Ouariachi ziet het vertellen van een verhaal als zijn belangrijkste intentie, ‘het kampvuurgebeuren’ noemt hij het. ‘Van het idee dat je een beter mens zou worden door het lezen van literatuur geloof ik geen zak. Mensen die dat beweren hebben duidelijk geen statistiek gehad bij hun studie, want het zijn altijd correlationele onderzoeken. Er is wel een samenhang maar die hoeft niet causaal te zijn.’
Wat verder van belang is voor de rol van schrijver, verschilt. Ouariachi: ‘Sommige mensen lezen blijkbaar met het doel zich te herkennen, en dat schatten ze heel hoog in. Terwijl ik als lezer juist graag een andere wereld wil leren kennen.’ En dan is er natuurlijk de esthetische kant. ‘Ik kan heel moeilijk zeggen hoe dat voor de lezers is, maar dat is het grootste deel van mijn werk. Mensen moeten niet na elke zin denken “goh wat een prachtige zin”, maar de schoonheid van de taal moet wel overgebracht worden, of de lelijkheid natuurlijk.’
Voor zowel Ouariachi als Kensmil is onafhankelijkheid in hun werk dus niet direct een uitdaging, de wereld om hen heen heeft alleen soms wat moeite dat ook te erkennen.
Kunstenaars hebben in Nederland volledige vrijheid om te maken wat ze willen, toch ontkomen ze er niet aan afhankelijk te zijn van de wereld om hen heen. Hoe gaan ze daarmee om, waar wringt het, of is er juist meer mogelijk dan gedacht? Beeldend kunstenaar Iris Kensmil en schrijver Jamal Ouariachi vertellen.

Joke de Wolf
Joke de Wolf is kunsthistoricus en schrijver. Haar kunst- en cultuurkritieken staan regelmatig in dagblad Trouw en De Groene Amsterdammer.
Notes
Dit artikel verscheen in Boekman #131