Wat is de rol van het museum? Deze vraag bespraken musea wereldwijd in 2019 toen het International Council of Museums (ICOM) een nieuwe museumdefinitie aankondigde. Samenwerken met de gemeenschap en het vertellen van meerstemmige verhalen krijgt hierin meer nadruk. In hoeverre eigenen musea zich die rol tegenwoordig al toe? Welke andere trends zijn van belang voor musea en gelden ze voor allemaal?
Musea zijn dynamische instellingen die inspelen op ontwikkelingen in de samenleving. Ze onderzoeken en verbreden continu hun grenzen en functie, essentieel om vitaal te blijven en een aantrekkelijk aanbod te houden voor nieuwe doelgroepen (Raad voor Cultuur 2018). Musea gaan steeds meer als ontmoetingscentrum functioneren, zo blijkt uit gesprekken die zijn gevoerd in aanloop naar deze trendanalyse.[1] ‘We vinden het een van de grote uitdagingen van de museumsector voor de komende decennia om zich meer te profileren als platform van verbinding tussen de verschillende maatschappelijke groepen’, zo stelde de Raad voor Cultuur in zijn museumsectoradvies In wankel evenwicht (Raad voor Cultuur 2018). Zo profileert het Stedelijk Museum Schiedam zich als stadsmuseum dat mensen van verschillende generaties en achtergronden aan elkaar verbindt (Stedelijk Museum Schiedam 2019) en organiseert het Kunstmuseum Den Haag stadsdeelavonden waarop inwoners uit een bepaalde wijk gratis vervoer, entree, workshops en rondleidingen wordt aangeboden: het museum trekt daarmee voornamelijk bezoekers die er nog nooit zijn geweest (Dirks 2019). De functie van musea lijkt zich te bewegen van voornamelijk tentoonstellend en beherend naar meer sociaal-maatschappelijk. Musea zijn zich van die maatschappelijke rol goed bewust (Huut 2019a).
De afgelopen decennia hebben musea ingrijpende veranderingen doorgemaakt in hun praktijk en in de principes die ten grondslag liggen aan hun functioneren. Vandaar dat de museumdefinitie van ICOM uit 2007 moest worden herzien (ICOM 2019). Deze werd destijds aangepast om de term ‘immaterieel’ toe te voegen zodat duidelijk werd dat musea zowel materieel als immaterieel erfgoed omvatten (Museumvereniging 2019). De verschuiving naar een nadruk op de sociaal-maatschappelijke functie gaat hand in hand met een groeiende aandacht voor immaterieel erfgoed in de afgelopen jaren. Musea zijn steeds meer laboratoria voor dialoog rondom bijvoorbeeld roerend en immaterieel erfgoed, waarbij ze een sociale rol spelen in de samenleving (Zeijden et al. 2018). ‘Als een museum wil aanknopen bij wat mensen belangrijk vinden, dan biedt immaterieel erfgoed een ideaal uitgangspunt. (…) Meer en meer wordt beseft dat musea niet alleen maar de werkelijkheid registreren en interpreteren, musea zijn ook deelnemer aan processen in de samenleving’, zo stellen medewerkers van het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (ibid.).
Het meerstemmig presenteren van de collectie – dat wil zeggen vanuit meerdere perspectieven of verhalen – is vanaf de cultuurplanperiode 2021-2024 niet alleen een vereiste voor gesubsidieerde musea volgens de vernieuwde Code Diversiteit & Inclusie, de maatschappij vráágt erom.[2] Immaterieel erfgoed omvat cultuuruitingen die niet tastbaar zijn, maar die een gemeenschap een gevoel van identiteit en continuïteit geven; het wordt steeds opnieuw vormgegeven in samenhang met maatschappelijke veranderingen en in interactie met de sociale omgeving (Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland 2019). Denk hierbij aan vieringen zoals Koningsdag of het hindoeïstische feest Holi, het met henna beschilderen van de handen van een Marokkaanse bruid, of koek en zopie bij het schaatsen in de winter (ibid.). Het presenteren van immaterieel erfgoed is een manier voor musea om meerstemmig te zijn. Verhalen vanuit dit erfgoed kunnen ook toegepast worden op de reeds (in het depot) aanwezige materiële collectie. Door daarbij sociaal-maatschappelijke waarden te accentueren worden nieuwe verhalen over bestaand materiaal zichtbaar. Immaterieel en materieel erfgoed worden op die manier steeds vaker samen gepresenteerd, en zo krijgt immaterieel erfgoed een vanzelfsprekende plek in collecties (Raad voor Cultuur 2018).
[1] Zie voor een samenstelling van deze gesprekspartners het hoofdstuk ‘Verantwoording’ in de Staat van Cultuur 4.
[2] Lees hierover meer in hoofdstuk ‘Van cultureel divers naar inclusief: cultuur van en voor iedereen’ in de Staat van Cultuur 4.
Wat is een museum?
Hoewel er duidelijke trends zijn in de veranderende rol van musea, roepen het verkennen en verbreden van de grenzen ook vragen op over wat er tegenwoordig onder een ‘museum’ wordt verstaan. De opkomst van private musea speelt in deze vraag ook een rol. Zo trekt het Moco Museum met werken van grote namen zoals Banksy, Warhol en Kusama een flink aantal voornamelijk jonge buitenlandse bezoekers, maar trekken sommigen de kwaliteit en het beheer van deze ‘museale’ collectie in twijfel (Leeuwen et al. 2019). Omdat het begrip ‘museum’ niet beschermd is mag iedereen die een verzameling of expositie openstelt voor publiek zich een museum noemen – ook als zij het minder nauw nemen met bepaalde richtlijnen voor beheer en behoud (Raad voor Cultuur 2018).
De nieuwe (concept)definitie van ICOM beantwoordt aan de omschreven trend dat musea in toenemende mate publieke ruimtes worden met een sociaal-maatschappelijke functie. Musea zouden ‘democratiserende, inclusieve en meerstemmige ruimtes voor kritische dialoog’ zijn, ‘participatief en transparant’, en in actief partnerschap werken met diverse gemeenschappen (ICOM Nederland 2019). Hoewel de ICOM-definitie niet bindend is, vormt deze tekst een van de uitgangspunten van de Museumnorm, die musea bij registratie in het Museumregister dienen te onderschrijven. Ook in andere landen heeft de definitie gezag en speelt ze indirect een rol in de wetgeving (Huut 2019a). ICOM vertegenwoordigt met circa 40.000 leden wereldwijd 20.000 musea. In Nederland heeft ICOM 5.000 leden (Huut 2019b).
Op de mogelijk nieuwe definitie wordt in de museumwereld gemengd gereageerd. Er is een existentiële discussie onstaan: wat betekent het om een museum te zijn? In MetropolisM spraken Nederlandse museumdirecteuren zich hierover uit. Rein Wolfs, van het Stedelijk Museum van Amsterdam, ziet de herdefiniëring vooral als een roep om actie – want die is volgens hem dringend nodig. Deirdre Carasso van het Stedelijk Museum Schiedam noemt het gesprek over de definitie nuttig, maar meent dat de rol die een museum kiest bepaald moet worden door de specifieke context van dat museum. ‘Het ene museum is het andere niet’, zo stelt ook Sjarel Ex, directeur van Museum Boijmans Van Beuningen. Er zouden volgens hem meerdere museumdefinities kunnen bestaan. Charles Esche van het Van Abbemuseum in Eindhoven denkt dat de nieuwe museumdefinitie vooral de herkenning is van wat voor veel musea al praktijk is geworden (Kruse 2019). Een ruime meerderheid van 70,4 procent van de ICOM-leden stemde uiteindelijk om uitstel van de besluitvorming, een groep die voornamelijk bestaat uit Europese musea (Huut 2019b). Voor de meeste Franse musea zou het bijvoorbeeld onmogelijk zijn om aan de definitie te voldoen en zichzelf als ‘polyfone ruimtes’ te beschouwen, daarnaast zou de tekst meer een verklaring van modieuze waarden zijn (Huut 2019a). Ook in Duitsland zouden musea terughoudend zijn, of zelfs vechten tegen vernieuwing (Kruse 2019).
Ogenschijnlijk gezond
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot wat we feitelijk weten over de museumsector? De Cultuurindex laat zien dat het aantal bezoeken aan musea in 2017 wederom is gestegen, met liefst 7,3 procent ten opzichte van 2015. Van de in totaal 32,5 miljoen bezoeken in 2017 kan 30,6 procent volgens cijfers van het CBS toegerekend worden aan bezoekers uit het buitenland.[3] Recentere cijfers van de Museumvereniging en Museana laten bovendien zien dat in 2018 het aantal bezoeken aan leden van de Museumvereniging met nog eens 2,8 procent stijgt ten opzichte van 2017 (Leguit et al. 2019).[4] Deze stijging is geheel toe te schrijven aan buitenlandse bezoeken. Op landelijk niveau zien we in 2018 een verdeling van 32 procent bezoeken uit het buitenland, tegenover 68 procent uit eigen land (ibid.). Op regionaal niveau laten de cijfers zien dat in Noord-Holland meer dan de helft van het bezoek uit het buitenland komt (53 procent), terwijl in de rest van de provincies het leeuwendeel uit binnenlandse bezoeken bestaat. Een nuancering is dus op zijn plaats: hoewel het aantal bezoeken groeit, vormt deze trend geen afspiegeling van de hele museumsector, maar concentreert deze zich voornamelijk op het groeiende aantal buitenlandse bezoeken in Noord-Holland.
Het stijgende aantal bezoeken gaat getuige de Cultuurindex gepaard met een groei van eigen inkomsten, zelfs na correctie voor inflatie: van 325,7 miljoen euro in 2015 naar 340,9 miljoen euro in 2017. In 2017 laten de cijfers van de Museumvereniging verder zien dat musea voor het eerst meer eigen inkomsten hebben dan ze subsidies ontvangen (Leguit et al. 2018). Dit slaat in 2018 net om naar 49 procent eigen inkomsten en 51 procent subsidies, wat komt door minder sponsoring en minder giften van bedrijven en particulieren (Museumvereniging 2019). Desalniettemin laat de Cultuurindex zien dat de eigen inkomsten van musea sinds 2005 met 140 procent gegroeid zijn. Met het publieke succes en deze groei hebben musea de afgelopen jaren veerkracht getoond. Er zou daarom gesteld kunnen worden dat het goed gaat met de museumsector.
Kijken we echter naar andere trends in de financiering van musea, dan wordt duidelijk dat de sector niet financieel gezond is. De Raad voor Cultuur constateerde dit al in 2018 in haar sectoradvies musea. Want ondanks de gestegen publieksinkomsten, nemen de kosten voor musea toe (Raad voor Cultuur 2018). Tussen 2011 en 2016 was er een stijging van de baten met 21 procent tegenover een toename van de kosten met 24 procent (ibid. 56). Recentere cijfers nuanceren dit: tussen 2013 en 2018 zijn de kosten voor musea in totaal met 21 procent stegen, waar de omzet in die periode met bijna 20 procent toenam (Leguit et al. 2019). Ook de daling van het aantal inkomsten uit overheidssubsidies in 2017 krabbelt in 2018 op, ondanks een sterke daling van de hoeveelheid gemeentelijke subsidies (ibid.).
[3] De onderzoekspopulatie van het CBS bestaat in 2017 uit 606 musea.
[4] De onderzoekspopulatie van de Museumvereniging en Museana bestaat in 2018 uit 425 musea, die lid zijn van de Museumvereniging.
Andere eigen inkomsten
Dat de eigen inkomsten van musea de stijgende kosten niet kunnen compenseren, wordt bevestigd door verschillende gesprekspartners voor deze trendanalyse. De afgelopen jaren bleven de bezoekers ondanks een forse stijging van de toegangsprijzen komen. Zo steeg tussen 2011 en 2017 de gemiddelde entreeprijs voor volwassenen met 2,58 euro en voor senioren met 2,77 euro.[5] De prijselasticiteit gaat er volgens de gesprekspartners nu echter uit: om groei uit publieksinkomsten te halen anders dan door prijsverhoging moeten musea andere financieringsbronnen aanboren voor meer eigen inkomsten. De verwachting is dat de betrekking van het bedrijfsleven nieuwe vormen zal krijgen, alsmede dat de musea zullen inzetten op het verwerven van nalatenschappen.
Onderscheiden we bij het bekijken van de cijfers echter kleine, middelkleine, middelgrote en grote musea, dan wordt een scheve verhouding binnen de museumsector zichtbaar. Waar de gezamenlijke musea in 2018 een positief resultaat van 4 miljoen euro boeken op de gewone bedrijfsvoering, heeft op individueel niveau liefst 47 procent dat jaar een negatief resultaat. Er is een sterke concentratie van positieve resultaten bij de grote musea, terwijl de kleine en middelkleine musea structureel met een negatief eindresultaat kampen: 50 procent van de kleine en 46 procent van de middelkleine musea draait verlies. Deze verhoudingen zijn grofweg onveranderd gebleven sinds 2013, hoewel de middelgrote musea wel opkrabbelen van een negatief naar een positief resultaat. Toch opereert ook van de grote musea in 2018 liefst 39 procent in de rode cijfers (Leguit et al. 2019). Deze cijfers hebben betrekking op de 425 musea die lid zijn van de Museumvereniging, waarvan 224 kleine musea, 52 middelkleine, 85 middelgrote en 64 grote musea[6] (ibid.). Samengevat boeken dus verreweg de meeste musea in Nederland een negatief resultaat op hun gewone bedrijfsvoering.
[5] Volgens cijfers van CBS Statline in 2019, op basis van een panel van 411 musea.
[6] Hierbij wordt gerefereerd aan de categorieën zoals gedefinieerd in de Museumcijfers 2018: klein (omzet tot 400.000 euro), middelklein (omzet tussen 400.000 en 800.000 euro), middelgroot (omzet tussen 800.000 en 3,2 miljoen euro) en groot (omzet vanaf 3,2 miljoen euro) (Leguit et al. 2019).
Druk op de collectietaak
De Erfgoedinspectie waarschuwde in 2016 dat de personele capaciteit voor beheer en behoud van museale rijkscollecties onder druk staat (Raad voor Cultuur 2018, 24). De Museumvereniging onderbouwt deze observatie met cijfers over 2018: van alle functiecategorieën blijkt de werkdruk het sterkst gestegen onder personeel dat werkt met de collectie of wetenschappelijk onderzoek doet. De werkdruk stijgt hier met 34 procent tussen 2013 en 2018, terwijl die gemiddeld bij al het museumpersoneel naar schatting met 17 procent per jaar steeg. Die hoge werkdruk bij collectie en wetenschap komt volgens de Museumvereniging doordat de personeelssterkte is gedaald, maar ook de omvang van de collectie en het bruikleenverkeer zijn toegenomen (Leguit et al. 2019).
Volgens de Raad voor Cultuur kan die druk verder verklaard worden door bezuinigingen en de ambitie van musea om meer bezoekers te trekken: dientengevolge wordt er binnen het beschikbare budget van musea meer geïnvesteerd in publieksactiviteiten en uiteindelijk op de collectietaken bezuinigd (Raad voor Cultuur 2018). De druk om hogere bezoekersaantallen te halen kan (deels) verklaard worden door een maatschappelijke druk die musea ervaren. Die nadruk op publieksactiviteiten gaat ten koste van de collectietaken en werkt een laagdrempelige, grootschalige en publieksvriendelijke programmering van tentoonstellingen in de hand (ibid.). Minister Van Engelshoven brengt daarom op advies van de Raad voor Cultuur de publieksactiviteiten van musea in de Erfgoedwet onder, net als de taken voor behoud en beheer (Engelshoven 2019). Dit houdt in dat 29 via de Erfgoedwet aangewezen musea die een rijkscollectie beheren, hun financiering voor collectiebehoud en -beheer én publieksactiviteiten niet meer aan hoeven te vragen via de vierjaarlijkse regeling van de BIS, maar hierop structureel gefinancierd zullen worden (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 2019).
Naar een toekomstbestendige museumsector
Hoe worden musea toekomstbestendig, te midden van al deze ontwikkelingen? Die vraag houdt de sector bezig. Dat er in de toekomst nog meer nadruk komt te liggen op hun maatschappelijke rol, is duidelijk. Musea zijn bezig om meer inclusief te worden, onder andere door bredere bezoekersgroepen te bereiken. Ondanks goede resultaten is hier nog ruimte voor verbetering. Dit wordt bijvoorbeeld weerspiegeld in beschikbare cijfers over educatieve programma’s in musea. In 2017 richt het merendeel van de musea zich met educatie op primair onderwijs (93 procent van de musea met educatieve programma’s) en voortgezet onderwijs (49 procent). Er zijn echter weinig musea die educatieve programma’s ontwikkelen voor doven, slechtzienden of slechthorenden (7 procent), met een migratieachtergrond (10 procent), met dementie of alzheimer (11 procent) of voor scholieren in het speciaal onderwijs (22 procent) (CBS 2019).[7]
Met de discussie over de museumdefinitie, overheveling naar de Erfgoedwet en de nieuwe Code Diversiteit & Inclusie worden de sector handreikingen gedaan om hun rol in de samenleving te blijven bevragen. Enerzijds zijn kleine musea op lokaal en regionaal niveau bij uitstek de plekken die zich intensief bezighouden met hun omgeving en zo invulling geven aan maatschappelijke verbinding. Anderzijds is gebleken dat zij juist de grootste moeite hebben om hun financiering rond te krijgen. De vraag is of de extra investering van 1 miljoen per jaar – die minister Van Engelshoven in de periode 2021-2024 aan kleine musea belooft te doen via het Mondriaan Fonds – voldoende zal zijn (Engelshoven 2019). Wellicht moet er in het beleid ook op andere manieren gestreefd worden naar het herstellen van de balans tussen kleine en grote musea.