Studie naar rijkdom en armoede van de culturele economie als wetenschapsgebied.
Studie over de betekenis en het perspectief van de culturele economie. De culturele economie is overwegend gestoeld op de neoklassieke school van de algemene economie. Het centrale thema is de legitimatie van overheidssteun voor de kunsten en de verstorende werking die daar van uit gaat in het vraag- en aanbodspel. Ook de ‘cost-disease’ theorie van Baumol en Bowen behoort tot de vaste onderwerpen, evenals bijvoorbeeld de betekenis van kunst als belegging, het verschil in marktinkomsten van culturele organisaties in Europa, vergeleken met de Verenigde Staten of het inkomen van kunstenaars. Het praktisch nut van de culturele economie voor de politici en beleidsvoorbereiders blijkt op een aantal essentiële punten zeer gering. Hierdoor is onder cultureel economen een strijd ontbrand tussen ‘preciezen’, ‘dogmatici’ en ‘rekkelijken’. De ‘preciezen’ willen de grenzen van de economie verleggen, waarbij er aandacht zou moeten komen voor het gemeenschapsdomein. Economische kernbegrippen moeten dan opnieuw gedefinieerd. De ‘dogmatici’ vinden dat het marktmechanisme alles aankan, de ‘rekkelijken’ vinden dat de neoklassieke benadering in grote lijnen voldoet.
Uitgebreide versie van het artikel dat is verschenen in Boekmancahiernr. 52, met samenvattingen van de behandelde topliteratuur en van een aantal relevante artikelen.