De laatste decennia is de subsidiëring van de kunstensector en de sector cultuurbehoud ingrijpend veranderd. Vanaf het aantreden van het centrum-rechtse kabinet-Lubbers in de jaren tachtig veranderen zowel de legitimatie van het beleid als de instrumenten die worden ingezet. Sindsdien zijn de subsidiearrangementen niet alleen gesaneerd, maar ook streng gereglementeerd. De constante in deze ontwikkeling is de gerichtheid van de overheid op het verminderen van subsidieafhankelijkheid en haar streven naar een meer marktconforme aanwending van publieke middelen. In het proces van ontstatelijking stelde de overheid zich steeds meer op als regisseur van het beleid. Beleid en de uitvoering daarvan werden gescheiden domeinen.
Hans van Dulken beschrijft hoe deze processen zich ontvouwden binnen de sectoren film, toneel en monumentenzorg. Hij schetst de rationalisering van het subsidiebeleid in de jaren zeventig, de sanering in de jaren tachtig en de economisering van het beleid in de jaren negentig. Dat alles pakt per sector verschillend uit.
Dit boek biedt een interessant theoretisch kader en daarnaast een beschrijving van de beleidsontwikkelingen in kunst en cultuurbehoud. Sanering van de subsidiëring is daardoor van belang voor onderzoekers, docenten en studenten kunstbeleid en kunstmanagement, beleidsmakers en alle geïnteresseerden die al dan niet beroepsmatig zijn betrokken bij toneel, film en monumentenzorg.