Boekmanstichting Kenniscentrum voor kunst, cultuur en beleid

Home » Actualiteit » Verslagen » Boekbespreking: Keeping their marbles

Boekbespreking: Keeping their marbles

Jenkins, T. (2016)
Keeping their marbles: how the treasures of the past ended up in museums…and why they should stay there.
Oxford: Oxford University Press.
Bibliotheek: 17-089

Keeping their marbles is het meest recente boek van kunsthistorica en sociologe Tiffany Jenkins. Hoewel het geen overbodige luxe zou zijn wanneer de uitgever een corrector in dienst nam, is het desondanks een toegankelijk geschreven verhandeling over de roep om teruggave van culturele objecten – in deze context ook wel cultuurbezit genoemd – die in tijden van de ontdekkingstochten, van imperialisme en kolonialisme, of van oorlog en onderdrukking in westerse privé-collecties en musea terecht zijn gekomen, van Columbus’ zeereizen toen tot de illegale handel in geroofde kunst uit andere musea nu (zoals het Nationaal Museum van Irak na de Amerikaanse invasie van 2003).

De titel van het boek verwijst naar de cause célèbre van dit fenomeen, de Elgin Marbles, een volgens toenmalig internationaal recht legaal verwijderde collectie marmeren ornamenten van het Parthenon die tussen 1802 en 1815 in Engeland arriveerde en in 1816 door het parlement voor het British Museum aangekocht werd. En sindsdien door Griekenland betwist. Titel en ondertitel zijn bovendien provocerend, aangezien zij een opvatting weergeven die tegen de heersende stroming ingaat. Maar die prikkelende titel is een kwestie van marketing, aangezien Jenkins zich in de loop van haar betoog niet louter ontpopt als een voorstander van retentie tot elke prijs. Veeleer bepleit zij dat musea terugkeren naar hun kerntaken, omdat dit controversiële onderwerp hen betrekt in politieke kwesties die hun mandaat te boven gaan.

Met haar ‘politiek incorrect’ standpunt borduurt Jenkins voort op onder andere het essay Whose culture is it anyway? van Kwame Anthony Appiah (Appiah 2007); en beiden leunen op de beschouwingen van kunstrecht-pionier John Henry Merryman. Aan de laatste ontleent Jenkins de drie prioriteiten die samen het richtsnoer vormen ter bepaling van waar een cultureel object, in het belang van de wetenschap, het publiek en van het object zelf, het best begrepen, tentoongesteld en bewaard kan worden. Hoewel geformuleerd in het kader van een strikt juridisch artikel van Merryman over de Griekse aanspraken op de Marbles (Merryman 1985), ligt aan zijn prioriteiten een kosmopolitisch beginsel ten grondslag dat stelt dat de waarde van culturele artefacten de oorspronkelijke lokatie en makers overstijgt en de gehele mensheid aangaat.

Die kosmopolitische, humanistische oriëntatie doordesemt Jenkins’ betoog. Haar argumentatie bevat een aantal behartenswaardige overwegingen die onvoorwaardelijke teruggave zeker niet vanzelfsprekend, maar evenmin op alle punten overtuigend maken. Toegespitst op Griekenland kan inderdaad sterk worden betwijfeld of er enige grond is voor teruggave, aangezien het Parthenon in de stadstaat Athene werd gebouwd, niet in een toen onbestaande bestuurlijke eenheid, een natiestaat genaamd Griekenland. Bovendien werd wat nu het Griekse territorium is vanaf de tweede eeuw tot 1829 overheerst door achtereenvolgens de Romeinse, Byzantijnse en Ottomaanse rijken. Het was pas met de inhuldiging, in 1833, van de eerste (uit Beieren afkomstige!) koning  van het onafhankelijke Griekenland – na een korte republikeinse periode – dat het oude ‘Griekenland’ herleefde als symbolische legitimatie voor de nieuwe staat; het verwaarloosde Parthenon werd tot die tijd als wapenmagazijn, steengroeve of andere practische doeleinden gebruikt. Meer algemene overwegingen zijn onder andere de vaststelling dat culturele objecten doorgaans invloeden van diverse origine tonen; dat het verwijderen van objecten van hun vindplaats effectief een daad van conservering is; dat alleen de grote musea de voorwerpen op verschillende manieren kunnen contextualiseren; of dat met teruggave het onrecht uit het verleden niet hersteld kan worden.

Meer of minder overtuigend, een algemeen bezwaar tegen Jenkins’ betoog is dat in haar visie alles moet wijken voor de kennis die op basis van geroofde of geconfisqueerde voorwerpen en stoffelijke overschotten tot stand is gekomen. Wat telt is het resultaat. Een kenmerkende zinsnede, over Napoleons invasie van Egypte, is: ‘The removal of artefacts in Egypt took place under a failed and destabilizing attempt (…) to occupy Egypt and turn it into a colony. But it also stimulated European scholarly interest in Egypt and the founding of Egyptology.’ (p. 78) Het is alsof de Egyptologie en de ontwrichting in het kielzog van een invasie simpelweg tegen elkaar weggestreept kunnen worden. De verabsolutering van de opgedane kennis – de steen van Rosetta! – is een in wezen teleologische en nietsontziende redenering waaruit alle ethiek is weggeschreven. Haar vergoelijkende argument voor diefstal, plundering en grafschennis, het armzalige ‘[w]e should judge the past on the terms of the past’ (p. 122), vermeldt niet wiens ‘terms’ ze hier in gedachten heeft. Toch zeker niet van hen die bestolen en geplunderd werden. In die zin spreekt Jenkins nog steeds de taal van de veroveraar. In vreedzamer contacten overigens, tussen archeologen of antropologen en de lokale bevolking, was er ook vaak sprake van het beschamen van opgebouwd vertrouwen. Ook dit gebrek aan ethiek doet afbreuk aan Jenkins’ humanistische redeneertrant waarin culturele objecten bijdragen aan wederzijds begrip.

Een tweede algemeen bezwaar is dat Jenkins’ argumentatie slechts in één maat komt: universeel. Haar voorbeelden beperken zich grotendeels tot musea met een encyclopedische opdracht (British Museum, Louvre en andere, overwegend nationale musea), gericht op een (inter)nationaal publiek. Aldus gaat zij voorbij aan instellingen met een bescheidener mandaat en die zich in eerste instantie richten op een lokaal of etnisch gedefiniëerd publiek, zich wortelen in een nauw omschreven historisch-culturele context en/of research en tentoonstellingen initiëren op basis van samenwerking tussen staf en gemeenschap (de zogeheten cooperative museology). Daarmee laat ze juist die musea buiten beschouwing waarbinnen geretourneerde voorwerpen proportioneel, cultureel en emotioneel een groter effect hebben. Sterker nog, tegen Jenkins’ misprijzende commentaar dat geretourneerde voorwerpen toch niet op hun oorspronkelijke plek maar eveneens in een museum terechtkomen kan worden ingebracht dat juist meer lokaal georiënteerde instellingen soms het enig mogelijke onderkomen zijn om die objecten überhaupt terug te krijgen; ze zijn, met andere woorden, purpose-built. Jenkins’ verontachtzaming van het feit dat musea uiteenlopende mandaten en intenties hebben en verschillende, deels elkaar uitsluitende betekenissen aan de getoonde objecten geven is daarom een omissie van jewelste.

Juist in een betoog waarin research en kennisproductie centraal staan, verzuimt Jenkins tevens om serieus aandacht te besteden aan de grote hoeveelheid culturele objecten die staan te verstoffen in kluizen en opslagplaatsen. Als zulke objecten inderdaad aan de gehele mensheid toebehoren, zou een pleidooi voor hun wereldwijde bruikleen ten behoeve van onderzoek en tentoonstelling niet hebben misstaan. Het zou het juridische getouwtrek omzeilen en een ethisch aanvaardbaarder praktijk introduceren.

Nico de Klerk

Literatuur:
Appiah, K.A. (2007) ‘Whose Culture Is It, Anyway. In: Cosmopolitanism: ethics in a world of strangers, 115-137.

Merryman, J.H. (1985) ‘Thinking about the Elgin Marbles’. In: Michigan Law Review, vol. 83, no. 8, 1880-1923. 
(http://blogs.bu.edu/aberlin/files/2011/09/Merryman-1985.pdf)

Bekijk meer: Verslagen

Partners & subsidiënten