Op 26 mei vond ter afsluiting van het NWO onderzoekprogramma Transformaties in Kunst en Cultuur in Scheltema in Leiden het symposium Cultuur en Markt plaats. Organisatoren Kitty Zijlmans (Universiteit Leiden) en Judith Thissen (Universiteit Utrecht) heetten de deelnemers welkom, waarna Zijlmans een kort overzicht gaf van de tien jaar dat het onderzoeksprogramma heeft geduurd. Het programma richtte zich op drie transformaties: commercialisering, globalisering en technologisering. Het laatste onderwerp heeft uiteindelijk de meeste aandacht gekregen, terwijl commercialisering relatief weinig aandacht kreeg.
Vervolgens was het woord aan René Boomkens, die de eerste keynote speech, Ontaarding van de kunst, hield. Zoals hij zelf al aankondigde, ‘zonder plaatjes, heel serieus, want daar is de toestand naar’. In zijn boeiende betoog trok Boomkens een vergelijking tussen de situatie waarin de kunsten zich aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog bevonden en zoals ze er nu voor staan. In beide periodes was er sprake van een kloof tussen avant-gardistische kunst en het brede publiek. De oorzaak van deze kloof zocht hij in de overgang van een Fordistische naar een post-Fordistische maatschappij en in de opkomst van populaire cultuur. De eerste oorzaak kwam later op de dag nog uitgebreid aan de orde in de lezing van Pascal Gielen, vandaar dat Boomkens zich vooral op de tweede oorzaak richtte. Hij voerde aan dat de opkomst van een mondiale populaire cultuur de vreedzame coëxistentie tussen kunst en volkscultuur verstoorde, omdat populaire cultuur de concurrentie met beide aan gaat. Onder invloed van de media krijgt het publiek een steeds belangrijkere rol toebedeeld. Hierdoor is kunst haar traditionele waarden verloren en tot koopwaar verworden.De esthetische functie die kunst aanvankelijk had, wordt overgenomen door andere sectoren, waaronder de populaire cultuur. Verwijzend naar een LP-titel van Elvis Presley, 50 million Elvis fans can’t be wrong (dus dan moet het wel goed zijn), lijkt het in het huidige tijdsbeeld niet meer dan normaal dat als 6 miljoen Nederlandse kunstsubsidie niet ondersteunen, die dan ook maar afgeschaft moet worden. Door de publieke sfeer op deze manier aan de markt over te leveren, diskwalificeert de politiek zichzelf. Zagen de nazi’s kunst als onderworpen aan de macht, in de neo-liberale ideologie is kunst onderworpen aan de markt, aan het nut. In een nieuwe vorm van ontaarding kan wellicht volgens Boomkens een uitweg gevonden worden. In plaats van het verlies van de autonomie te bejammeren, moeten kunstenaars terugvallen op voorbeelden van niet-autonomie: kunst als ambacht, als onderzoek, als documentatie, als curator van de stedelijke ruimte. Na afloop van de lezing merkte Zijlmans toepasselijk op dat Boomkens ontaarding van een negatieve naar een positieve lading had verschoven.
Hierna waren er twee parallelle seminar sessies, waarbij ik koos voor Culturele omnivoren en Het M-woord: markt en mecenaat in de huidige kunstwereld. In de eerste sessie gaf Koen van Eijck (Erasmus Universiteit) een kort college over de intrede van de culturele omnivoor in de sociale wetenschappen en de kritiek op deze theorie. André van der Velden (Universiteit Utrecht) gaf hem daar vanuit de historische en geesteswetenschappen een reactie op. Het blijft opvallend hoe sterk de verschillende wetenschapsgebieden op zichzelf gericht zijn en nauwelijks buiten hun eigen gebied kijken. Wanneer ze dit wel doen, komen er al direct interessante constateringen aan de oppervlakte. Zo bleek uit historisch onderzoek dat sociale mobiliteit in de 19de eeuw juist tot een verdere afperking van de hoge cultuur leidde. De elite onderscheidde zich daarmee nog meer dan voorheen. In de 20ste eeuw leidde sociale mobiliteit juist tot een bredere smaak, zo constateerde sociologen. Voer voor verder onderzoek!
Het M-woord seminar richtte zich op de rol van het bedrijfsleven in de kunsten en het mecenaat in Nederland. Arno Witte (Universiteit van Amsterdam) gaf een historisch overzicht van de achterliggende gedachten bij bedrijfscollecties. Renée Steenbergen (Bureau Renée Steenbergen) belichtte de mogelijkheden voor mecenaat in Nederland. Eva Rovers (Rijksuniversiteit Groningen) pleitte voor een masteropleiding mecenaat en kunst verzamelen. Er is de afgelopen jaren veel aandacht voor het mecenaat en de particuliere en bedrijfsverzamelaar, maar het ontbreekt de culturele sector aan kennis om de particuliere geldschieter op de juiste manier te benaderen.
In de tweede keynote speech ging Pascal Gielen (Rijksuniversiteit Groningen en Fontys Academie) in Creative Labor in a Network Society. Gielen verving Angela McRobbie (Goldsmiths, University of London), die op het laatste moment af had moeten zeggen. Gezien zijn korte voorbereidingstijd, kon hij helaas niet op het onderzoek waar hij momenteel mee bezig is, ingaan en beperkte hij zich tot eerder genoemd onderwerp waarover hij al gepubliceerd heeft. Gielen constateert een verschuiving van Fordisme naar post-Fordisme. De term Fordisme verwijst naar Henry Ford, de man achter de T-ford. Het Fordisme kenmerkt zich door een materieel product. Het gaat om de gebruikswaarde en het is een product economie. Ook de arbeidskracht is materieel. Hij is immobiel, heeft standaard werktijden en wordt geacht iets te doen. In het post-Fordisme is dat veranderd naar een immaterieel product, het gaat vooral om ‘sign value’ en het is consumentgerichte economie. In navolging hierop is ook de arbeidskracht immaterieel geworden. Hij is zowel fysiek als mentaal mobiel, heeft flexibele arbeidstijden, communicatie en aanpassing zijn belangrijk en het draait vooral om ideeën. In de kunstwereld aan het eind van de 19de eeuw ziet Gielen al een voorproefje van het post-Fordisme in de vorm van de ‘bohemien’. Creativiteit speelt in het post-Fordisme een centrale rol. Het beperkt zich daarmee niet meer tot de kunstenaar, maar ook de manager wordt geacht creatief te zijn. Door tijdgebrek kwam Gielen niet helemaal toe aan een mooie afronding van zijn verhaal. Maar daarvoor kunnen geïnteresseerden in zijn publicaties terecht.
Ter afsluiting maakte Rob Zwijnenberg nog een aantal slotopmerkingen over het symposium. In het verlengde van het marktdenken filosofeerde hij over het eigenaarschap. Wie is er eigenaar van kunst, natuur, ja zelfs van de mens. Overal is inmiddels een markt voor, zodat zelfs de dode mens een marktwaarde heeft. Het programma was mooi gevarieerd en diende door de invulling niet alleen als een afsluiting van het huidige programma, maar evenzeer als een opmaat voor nieuw onderzoek.
Meer informatie is te vinden op www.nwo.nl/programmatransformaties.