Boekmanstichting Kenniscentrum voor kunst, cultuur en beleid

Home » Actualiteit » Verslagen » Opinie: Cultuurbeleid gaat niet over kunst zelf

Opinie: Cultuurbeleid gaat niet over kunst zelf

Cultuurbeleid gaat niet over kunst zelf. Of: er zijn meer redenen om kunst te maken dan de vraag of er wel genoeg publiek voor is.

Zaterdagavond 7 december genoot ik in theater Carré van een optreden van het Nederlands Danstheater. Het gezelschap van Paul Lightfoot behoort tot de absolute wereldtop in de moderne dans. Die avond werden menselijke emoties van verliefdheid, eenzaamheid en de verwarring die kan optreden als gevolg van ouderdom met zijn bijbehorende aftakeling in danstaal aan mij en nog een paar honderd toeschouwers teruggegeven. Het zinderde in Carré. Samen beleefden we in opperste concentratie wat het gezelschap aan ons wilde tonen. We herkenden de emoties, werden opgetild uit ons dagelijkse beslommeringen en herinnerd aan hoe we het leven beleven. We zagen wat we kennen in een andere vorm, we spraken eens niet over dementeren maar we beleefden het zelf.

Die ochtend las ik de bijdrage van Melle Daamen in Opinie&Debat, de discussiebijlage van NRC Handelsblad. Daamen, directeur van de Amsterdamse Stadsschouwburg en lid van de Raad voor Cultuur, schreef op persoonlijke titel dat het niet goed gaat met de kunst in Nederland. Hij verwijt de sector dat iedereen alles wil doen, dat we te veel maken terwijl vergrijzing en globalisering ons juist dwingen tot heldere keuzes: waar zijn we goed in en wat blijven we dus ontwikkelen en wat stoten wij als natie af? Zijn suggesties: ophouden met het maken van film en klassiek ballet en veel minder orkesten. Klassieke muziek, ballet en film kunnen we net zo goed uit het buitenland halen. Daar wordt het van hoge kwaliteit geproduceerd. Daamen probeert hiermee de kunstsector zelf tot heldere keuzes te bewegen. Want als de sector het niet zelf doet, zal de overheid het voor haar doen. Maar dan op technocratische gronden, niet op basis van inhoudelijke overwegingen.

Ik prijs de poging van Daamen. Hij zal storm oogsten in de sector – hij voorziet zelf al het verwijt van ‘nestbevuiler’ – of het zal juist angstaanjagend stil blijven. Ofwel, hem zal op hoge toon verweten worden dat wat weg is, ook niet zomaar weer terug zal komen en dat dus zoveel mogelijk behouden moet blijven. Terechte kritiek overigens, maar die doet niets af aan Daamens analyse dat de kunstsector beter zelf pijnlijke keuzes kan maken dan dat voor haar te laten doen. Ofwel, niemand zal reageren op zijn bijdrage uit angst de eigen positie in de volgende subsidieronde al te veel te schaden.

Als universitair onderzoeker geniet ik natuurlijk de luxe dat ik zelf geen harde keuzes hoef te maken. Ik kan van de zijlijn becommentariëren maar hoef niet zelf te beslisen over programmering, productie en publieksbenadering, laat staan over subsidiëring, of erger nog: het beëindigen daarvan. Maar laat mij wel twee observaties uiten om mee te geven aan hen die de beslissingen wel moeten nemen.

1. Voor een schouwburgdirecteur heeft Daamen het verdomd veel over de productie van kunst maar juist heel weinig over het publiek. Terecht constateert hij dat de overheid allerlei buiten de kunst liggende noties inbrengt als legitimering van subsidies voor het maken van kunst. Ook ik ben kritisch over het subsidiëren van de creatieve industrie. Is juist niet het kenmerk van de vermarkting van creativiteit dat zij het op de markt redt? En is juist de overheid er niet om die creativiteit mogelijk te maken die nu niet haar finaliteit zoekt in andere zaken maar in zichzelf? Met andere woorden, creativiteit om de creativiteit? Philips en KPN spenderen toch ook miljarden aan R&D projecten waarvan ze van te voren zelden weten wat het gaat opleveren? Alleen kunnen zij door het eindeloos reproduceren van de nieuwe productinnovaties die ontwikkelingskosten terugverdienen. De kunstensector kan dat nu eenmaal niet omdat dat juist het wezen van de kunsten zou schaden. Vermarkten is iets anders dan doorontwikkelen van vormen, laat staan het vernieuwen ervan (waarvan Daamen in mijn ogen terecht zegt dat we daar te veel op gefocust zijn, maar dat terzijde).

2. Daamen heeft geen oog voor wat het produceren van kunst lokaal betekent. Van het bestaan van een symfonie-orkest of dansgezelschap in een regio gaan uitstralingseffecten. Vanuit Amsterdam is het leuk te redeneren dat je delen van het kunstaanbod ook kunt inkopen. Maar de betekenis van een orkest of gezelschap voor steden als Arnhem, Eindhoven, Maastricht, Enschede of Groningen kun je niet inkopen vanuit het buitenland. Ook dat is een reden om kunstproductie in eigen huis te houden, los van de vraag hoeveel publiek er voor is.

Maar dat publiek zelf vind ik nog wel het belangrijkste. Wat levert kunstbezoek het publiek op? Dat lijkt een instrumentele benadering maar is het juist niet. Wie de nota’s van de overheid door de jaren heen goed leest, moet constateren dat de legitimering voor het kunstbeleid niet ligt in de kunst zelf, maar in de kunstzinnige ervaringen voor het publiek. Alleen de laatste jaren, met de opkomst van het populisme en de ‘meten-is-weten’ cultuur die de wens naar politieke transparantie met zich mee heeft gebracht, is daar een kentering in gekomen en lijkt het alleen nog maar te gaan om een aantrekkelijke stad (dat wil zeggen: voor hoger opgeleiden met een baan) of economische impact. Laten we hopen dat het een tijdelijk teken van deze tijd is. Kunstbeleid gaat niet over kunstenaars, noch over kunst zelf. Kunstbeleid gaat over de unieke ervaringen die kunstwerken voor haar publiek mogelijk maken, of, het zou daar over moeten gaan. Natuurlijk moeten we bezorgd zijn over stijgende kosten van het maken van werken, te korte speelduur van producties (vooral de goede producties die in Nederland gemaakt worden verdienen veel meer publiek dan ze nu vaak krijgen) en vergrijzende publieksgroepen. Maar die zorgen zouden secundair moeten zijn aan het belang van het soort belevenissen dat Paul Lightfoot en zijn gezelschap een paar honderd bezoekers wisten te leveren in een wat winderig weekend kort na Sinterklaas. En volgende week doen ze dat weer. Daar ligt de kern van de cultuurpolitiek. Die belevenissen vragen openheid van het publiek, een terechte interesse in de fascinaties van een ander, de bereidheid met hen mee te gaan zonder meteen te oordelen, maar om goed te kijken, horen, voelen en luisteren. Een vaardigheid die van node is in onze huidige samenleving. De beslissers in dit veld, en Daamen is daar één van, zouden daarvan het uitgangspunt voor de harde keuzes voor de toekomst moeten maken.

Dr. Quirijn van den Hoogen

Universitair docent Kunstbeleid aan de Rijksuniversiteit Groningen

Bekijk meer: Verslagen

Partners & subsidiënten