Van woensdag 30 januari tot en met vrijdag 1 februari organiseerde het Erasmus Research Centre for Media, Communication and Culture (ERMeCC) in Rotterdam de conferentie Popular music heritage, cultural memory & cultural identity. Gedurende drie dagen presenteerden onderzoekers papers en werden ervaringen uitgewisseld tussen onderzoekers en mensen uit de praktijk. Het congres maakte deel uit van het gelijknamige internationale onderzoeksproject, kortweg POPID, waarbij een onderzoeksteam uitgebreid onderzoek doet onder archivarissen, medewerkers uit de muziekindustrie en publiek in vier landen (Oostenrijk, Engeland, Nederland en Slovenië). Naast het onderzoek dat binnen dit project verricht wordt, was er ook aandacht voor ander onderzoek dat binnen het thema valt. Het resultaat was een inspirerende en interessante conferentie.
Het congres startte woensdagmiddag met een discussie over Do It Yourself (DIY) Preservation. Onderzoekers Sarah Baker (Griffith University, Australië) en Amanda Brandellero (Universiteit van Amsterdam) en praktiserend doe-het-zelf-archivisten Bas de Koning (europopmusic.eu) en Stan Rijven (Pop Archief Nederland en Ritmundo Foundation) gingen in gesprek over het archiveren van popmuziek en popcultuur. Uit de discussie kwam de spanning tussen de verschillende individuele initiatieven en de gevestigde, geïnstitutionaliseerde archieven en musea naar voren. Het ontbreekt de initiatiefnemers enerzijds vaak aan de benodigde kennis om te conserveren en presenteren. Anderzijds is er in veel gevallen sprake van een wantrouwen naar de gevestigde archieven. Populaire muziek valt meestal niet binnen het werkterrein van de reguliere archieven. Vandaar dat mensen vanuit hun eigen betrokkenheid het initiatief nemen om te zorgen dat het voor het nageslacht bewaard blijft. Maar wat gebeurt er als de initiatiefnemer er niet meer is. De individuele initiatieven kenmerken zich veelal doordat van enige selectie nauwelijks sprake is, zo bleek uit de voorbeelden die tijdens de discussie aangedragen werden. Samenwerking tussen de DIY-initiatieven en de gevestigde archieven en musea biedt uitkomst om selectiecriteria op te stellen en de objecten te duiden.
Donderdag en vrijdag stonden in het teken van de presentatie van de verschillende onderzoeken die op het thema verricht worden. In centrale en parallelsessies presenteerde een internationaal scala aan onderzoekers hun papers. Alhoewel de onderwerpen bijzonder verschillend waren, was de organisatie er toch in geslaagd ze op verschillende thema’s te clusteren. Dit leverde zowel voor de sprekers als voor de deelnemers aan het congres verrassende inzichten en verbanden op.
De plenaire presentaties waar de donderdag mee begon, waren gebundeld onder het thema Music, place and cultural identity. Ian Inglis (Northumbria University, UK) presenteerde zijn onderzoek naar Deadheads (fanatieke aanhangers van de Amerikaanse band The Grateful Dead) in Europa. Rosa Reitsamer (Universität für Musik und Darstellende Kunst Wien) gaf een samenvatting van haar onderzoek naar het Hor 29 Novembar koor, een koor van Joegoslavische immigranten in Oostenrijk. De laatste paper in deze plenaire sessie was van Gaëlle Crenn (Université de Lorraine, Frankrijk), die de lokale aanpassingen in de tentoonstelling Abbaworld in Australië onderzocht. Alle drie de onderzoeken richtten zich op een aspect van popmuziek buiten de directe context. Zo trad The Grateful Dead nauwelijks in Europa op. Toch kunnen de Europese Deadheads zich met de band identificeren, voelen zich thuis in de community en ontlenen er een specifieke identiteit aan. Grappig was ook te horen hoe Australiërs zich met Abba identificeren, je zou haast denken dat het een Australische groep was. Vandaar ook dat de lokale organisatoren de standaard Abbaworld-tentoonstelling aan de Australische situatie aanpasten zodat de bezoekers zich meer herkenden in de tentoonstelling.
In de daarop volgende parallelsessie kwamen de thema’s Archiving and Preserving Popular Music en Music, Place and Cultural Identity aan de orde. Ik koos voor de eerste, waarin lokale en nationale initiatieven voor poparchieven in Birmingham (UK), Frankrijk, Oostenrijk en Denemarken, het onderwerp van onderzoek waren. Vooral het Deense initiatief voor een nationaal rockmuseum in Roskilde dat in 2015 moet openen, maakte indruk. Het is des te opvallender omdat in dit geval geen sprake is van een low profile DIY initiatief. Line Vestergaard Knudsen (Roskilde University) was betrokken bij het verzamelen van persoonlijke herinneringen om zo een landkaart te maken waarop de geschiedenis van de Deense popsector wordt weergegeven. Uit de presentaties kwam vooral het verschil tussen initiatieven van onderaf en van bovenaf duidelijk naar voren.
In de middag stonden presentaties over Globalization and Diversity in Popular Music en Music, Memory and Heritage op het programma. Bij het laatste thema gaf Jacob Westergaard Madsen van het Danish Rock Museum meer inzage in de wijze waarop het museum het publiek bij de tentoonstellingen wil betrekken. Hoe roep je nostalgische gevoelens op bij verschillende publieksgroepen en generaties die er zelf niet bij waren. Arno van der Hoeven (Erasmus Universiteit Rotterdam) presenteerde zijn bevindingen van een onderzoek naar de verschillende nationale belevingen van de sixties in Europa. In bijna alle onderzochte landen ontstonden Beatles-klonen die aanvankelijk in het Engels en later in hun eigen taal zongen. De muzikale herinneringen en hoe verschillende onderzoeksmethodes daar sturend in kunnen werken was het onderwerp van de presentatie van Lyudmilla Nurse (Oxford University, UK). Kenny Forbes (University of Glasgow) onderzocht de herinneringen van bezoekers aan het Apollotheater in Glasgow.
De plenaire sessie op vrijdag stond in het teken van DIY Music Heritage: On and Off Line. Sarah Baker presenteerde de resultaten van haar onderzoek naar de manier waarop vrijwilligers betrokken waren bij poparchieven. Vervolgens gaf Toni Sant (University of Hull, UK) inzicht in de totstandkoming van het Malta Music Memory Project, een online database van Maltese muziek en gerelateerde onderwerpen. Tot slot ging Jan Marontate (Simon Fraser University, Canada) in op wat poparchieven kunnen leren van nieuwe-media-collecties wat betreft conserveren. Zij wees op het belang van samenwerking met verschillende betrokkenen om te bepalen hoe en wat er bewaard dient te worden. Bij popmuziek kun je dan denken aan producers en geluidstechnici, maar natuurlijk ook aan de artiesten zelf. Zij hebben daar elk een eigen visie op. Uit de discussie kwam naar voren dat individuele initiatieven vaak eigen oplossingen bedenken waar standaardoplossingen voorhanden zijn, zoals computerprogramma’s om gegevens in op te slaan.
De laatste parallelsessies stonden in het teken van Local Music Audiences en Music Scenes and Genres: Processes and Practices. Bij de laatste sessie presenteerde Wes Wierda (Inholland) een onderzoek naar de praktijken van muziekuitgeverijen in Nederland. Die blijken een geheel eigen manier te hebben om hun zaken te regelen, waarbij de grens tussen legaal en illegaal regelmatig wordt opgezocht. Andere onderwerpen die daar aan bod kwamen waren een onderzoek naar de online vertegenwoordiging van vrouwen in extreme metal en de online reacties daarop en canonvorming in de Austropop. Amanda Brandellero lichtte een onderzoek naar het verband tussen lokale muziekscenes en de aanwezigheid van muziekindustrie in Nederland toe.
Afgaande op het ongelofelijke scala aan onderwerpen binnen het thema van de conferentie, moet dit nog slechts het topje van de ijsberg zijn wat betreft wetenschappelijk onderzoek naar popmuziek en gerelateerde onderwerpen. Een bewijs te meer dat de popsector door de wetenschap serieus genomen wordt. Daar kunnen officiële instanties als archieven en musea nog wat van leren.
Voor een compleet overzicht van het congres en de activiteiten van het POPID-project kunnen geïnteresseerden terecht op de uitgebreide website.