Vertegenwoordigers van wetenschap, beleid en de kunsten troffen elkaar 5 april jongstleden in het Trippenhuis in Amsterdam op uitnodiging van de Boekmanstichting, de Akademie van Kunsten en de KNAW voor een gedachtewisseling over kunst en innovatie.
De kunsten jagen vanuit hun creatief scheppend vermogen nieuwe, innovatieve oplossingen aan in uiteenlopende domeinen, zoals zorg en welzijn, veiligheid en landschapsinrichting. Het najaarsnummer van Boekman (#120) zal hier aan gewijd zijn. De financiering en regelgeving blijken niet altijd goed afgestemd op de manier waarop dit soort innovatieve praktijken tot stand komen. Het debat richtte zich op de vraag hoe dit verbeterd kan worden. Tegen welke (financiële) barrières loop je als kunstenaar of organisatie aan, wanneer je je met dergelijke innovatieve toepassingen bezig houdt? En zijn de bestaande regelingen daar voldoende op afgestemd?
Syb Groeneveld, directeur‐bestuurder Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, en Willem Velthoven, directeur/oprichter Mediamatic gaven presentaties. Daarna vond er een debat plaats met de aanwezigen onder leiding van Koert van Mensvoort, kunstenaar, filosoof en lid van de Akademie van Kunsten.
Fonds voor Creatieve Industrie
Syb Groeneveld opende de bijeenkomst met een presentatie over de mogelijkheden van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie om innovatieve projecten te financieren. Het Stimuleringsfonds ondersteunt de kwaliteit van de professionele ontwerppraktijk binnen en vooral ook tussen de disciplines architectuur, vormgeving en digitale cultuur. Onderdeel hiervan is de interdisciplinaire wisselwerking tussen het culturele, maatschappelijke en economische domein. Het Stimuleringsfonds richt zich op (internationaal) bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van ontwerpers, makers en culturele instellingen in de Nederlandse ontwerpsector.
Het fonds verdeelt bijna 14 miljoen euro over 674 projecten, die veelal interdisciplinair zijn. De ontvangers zijn 40 procent culturele instellingen en 60 procent ontwerpers. De meeste subsidies gaan naar experiment & crossovers, en onderzoek, analyse & reflectie. Het fonds wijkt af van de overige fondsen omdat ze ook meerjarige programma’s uitvoeren in opdracht van verschillende ministeries omtrent grote maatschappelijke opgaven, zoals zorg, welzijn, energie- en klimaattransitie. Middels open oproepen wordt het veld bevraagd om met projectvoorstellen te komen.
Mapping
Het fonds ondersteunt circa 70 instellingen. Groeneveld presenteerde een conceptversie van een mapping van deze meerjarig ondersteunde instellingen. Het doel ervan, zo legde hij uit, is om de infrastructuur van de sector te kunnen onderbouwen en ontwikkelingen, trends en lacunes binnen de infrastructuur zichtbaar te maken. Dat is van belang omdat het fonds deze zomer al de meerjarige regelingen gereed moet hebben met het oog op de nieuwe kunstenplanperiode 2021-2024.
De mapping die hij laat zien bestaat uit vier kwadranten die ontstaan door een onderscheid tussen onderzoek/ontwikkeling en presentatiegerichtheid enerzijds en tussen autonoom en toegepast anderzijds. De kwadranten benoemen 4 soorten instellingen: instellingen die technologie bevragen, grensverleggend en experimenteel zijn; instellingen die vanuit artistieke autonomie programmeren, voor een groot publiek; instellingen die vanuit ontwerpend onderzoek voor innovatie binnen toegepaste vraagstukken programmeren; instellingen die zijn toegespitst op activiteiten vanuit toegepaste vraagstukken, bedoeld voor een breed publiek.
Als voorbeeld van onderzoeksgedreven en toegepast ontwerpen noemt de fondsdirecteur Bio Art Laboratories in Eindhoven, een van de 18 instellingen die meerjarig steun ontvangt. Bij BioArt Lab wordt gewerkt aan maatschappelijke vraagstukken door natuur en technologie te combineren. In een korte film legt kunstenaar Jalila Essaïde uit hoe nieuwe materialen ontstaan uit afvalstromen.
Sinds 2012 is er een verschuiving zichtbaar naar meer publieksgedreven instellingen, aldus Groeneveld. De term publieksgedreven leidt tot een discussie in de zaal. Want wat versta je onder publiek? En gaat het in dit overzicht eigenlijk om de vraag vanuit het publiek of vanuit de instelling? De instellingen vormen het uitgangspunt, aldus Groeneveld, een definitie van publiek bevat het model niet. Presentatiegericht is daarom een betere term. Projecten van een en dezelfde organisatie kunnen bovendien op verschillende plekken in het schema worden geplaatst, zal Willem Velthoven van Mediamatic later laten zien.
Ontwikkelingen en trends
Het opstellen van de mapping leverde een aantal opvallende bevindingen op. Zo blijkt dat het autonoom gedreven experiment onder grote druk staat door onder andere de prestatie-eisen van overheden, vooral gemeentes. Een andere bevinding is dat innovatie nadrukkelijk voortkomt uit experiment. Tevens constateert hij extreme druk op meerjarige middelen (percentage honorering is 25 procent) terwijl er amper sprake is van uitstroom. Provincies en gemeentes vertonen vaker ‘duikgedrag’, waarmee hij bedoelt dat deze partijen enerzijds in navolging van het fonds bereid zijn projecten te financieren maar ertoe neigen deze terug trekken juist omdat het fonds deze rol al op zich neemt. Bovendien kwam naar voren dat enkele meerjarig ondersteunden al lange tijd op internationaal onderscheidend niveau opereren, terwijl ze budgettair (zonder indexering) achteruit gaan.
Trends benoemde hij ook. Het fonds ontvangt én honoreert steeds meer aanvragen waardoor het gemiddelde subsidiebedrag over alle aanvragen al jaren scherp daalt. Het percentage toegekende aanvragen is van 31 naar 37 procent gestegen. In toenemende mate zijn ontwerpers maatschappelijk geëngageerd en werken ze internationaal. Een terugkerend thema deze middag was de constatering dat er in de ontwerpsector niet langer gesproken wordt van interdisciplinair, maar antidisciplinair. Groeneveld lichtte verder toe dat het bruggen slaan tussen de ontwerpsector en andere domeinen om tot crossovers te komen, maatwerk betreft en dus veel inspanningen kost. Talentontwikkeling kan uitsluitend gedijen als het over langere tijd kan beschikken. ‘Al jaren zit de infrastructuur aan de bovenkant op slot’, aldus de fondsdirecteur. ‘We excelleren op de kant van een dubbeltje’. Er moet dus geld bij.
De juridificering van infrastructurele regelingen drukt zwaar op het fonds, legde hij uit. Het wordt steeds lastiger voor het fonds om zich te verhouden tot aanvragers en overheid. Hij bepleitte een interdepartementale aanpak van grote thematische programma’s. Tegelijkertijd vraagt experiment om kleine rechtstreekse, laagdrempelige lijnen, want het moet kunnen en durven schuren. Dat vraagt om (risiconemende) investering. Langetermijnvisie in financiering is nodig voor zowel de midden- als grote instellingen. Van belang is een integraal cultuurbeleid met langdurige en consistente lijnen.
Toekomstplannen
De ambitie van het Fonds is nog meer inzetten op het aandeel (internationaal) programmatisch werken met ontwerpkracht in opdracht van ministeries. Verder wil het fonds één subsidieregeling voor alle makers binnen de culturele ontwerpsector in plaats van meerdere regelingen. Ook pleit hij voor 1 en 2-jarige activiteitenregeling & festivals en een 4-jarige instellingssubsidie. Je kunt niet verlangen dat instellingen in het najaar van 2019 een activiteitenplan moeten indienen voor de periode 2021-2024., aldus Groeneveld. Velthoven valt hem daarin later bij. Door middel van vouchers voor experiment kan er ruimte komen voor meer schurende en diverse experimenten (tot € 7.500), waarbij aanvragers binnen twee weken uitslag krijgen.
Hij voegde nog toe dat meer samenwerking tussen en afstemming van publieke en private fondsen voor de financiering van de creatieve industrie ten goede kan komen aan het experiment.
Vertegenwoordigers van onderwijs en onderzoek in de zaal wezen op het belang van een internationaal netwerk voor experimenteel onderzoek. Groeneveld beaamde dit. Het is belangrijk dat experiment de kans krijgt om internationaal publiek te vinden. Hij noemde Dutch design als voorbeeld. Het fonds wil dit stimuleren.
Iemand anders benadrukte de rol van Europese financiering. Klopt, reageerde Groeneveld, maar realisering op basis van matching is niet eenvoudig tot stand te brengen. Het fonds is bereid steun te verlenen aan financieringsaanvragen die doorgaans veel tijd en inspanning vragen.
Praktijk
Willem Velthoven presenteerde vervolgens aan de hand van een powerpoint (‘schoenendoos met familiefoto’s) de ontwikkelingen van Mediamatic. Via uiteenlopende projecten op het terrein van elektronische media en netwerken en experimenten met planten en robots, tot El Hema (‘het succes ontwrichtte alles’) en de productie van een Arabische reisgids over Amsterdam-Noord, tot projecten op het gebied van kleding- en voedselverspilling, werd getoond wat innovatie behelst. Een ‘parade van creativiteit’, zoals de voorzitter het noemde.
Velthoven legde uit dat het bij nieuwe kunstvormen onzin is om te kunnen verwachten dat daar jaren van tevoren subsidieaanvragen voor geschreven kunnen worden. ‘Het moest, maar het kon eigenlijk niet’. Desondanks ontving de organisatie geld vanuit de BIS, tot het eruit werd geplaatst. Hij pleit voor herstel van het oude financieringsniveau. ‘We zijn nog steeds met minder dan de helft van de bezetting dan 8 jaar geleden’. De dwang om een programma te beschrijven is onzin, aldus Velthoven. ‘Zo werkt innovatie niet’. Je weet sowieso niet hoe een project uitpakt. ‘Wat mij betreft hoeft een project niet per se te lukken om geslaagd te noemen. Ook publieke waardering is niet altijd belangrijk. Wat de mapping betreft: elk project kun je daarin op een andere plek noteren. Het ene project heeft een geweldige communicatiekracht, maar doet er verder, behalve tijdelijk, weinig aan toe, terwijl het andere project juist leerzaam is, maar geen aansluiting vindt bij een groot publiek’. Groeneveld valt hem bij. Soms is het beter na verloop van tijd terug te blikken op projecten om de impact te kunnen beoordelen. ‘Zoals Velthoven hier heeft laten zien’. Van tevoren de effecten vaststellen, kan niet. ‘Maar dat is lastig te rijmen met langlopende beleidslijnen’.
Tot besluit
Jan Jaap Knol, directeur van de Boekmanstichting, rondde het debat af. Wat hem was opgevallen was de mate waarin het cultuurbeleid is verstokt en disciplinair georganiseerd. ‘Antidisciplinair is een betere term’. De situatie van onderfinanciering is nog niet helemaal hersteld, maar hij was verheugd weer te hebben gezien hoe je met andere gereedschappen maatschappelijke vraagstukken te lijf kunt gaan. ‘Dat is de kracht van kunst!’.