Artificial intelligence, blockchain, cryptocurrencies... het is eenvoudig om een alfabet te vullen met nieuwe technologieën die in de nabije toekomst een rol (zouden kunnen) gaan spelen in de samenleving en in de cultuursector. Het leek de redactie van Boekman daarom waardevol dieper in te gaan op de relatie tussen kunst en (nieuwe) techniek. Dit thema zal centraal staan in het najaarsnummer van Boekman (116), maar op vrijdagmiddag 20 april wisselden in het Trippenhuis verschillende wetenschappers, kunstenaars en vertegenwoordigers van culturele instellingen alvast van gedachten over dit onderwerp tijdens de (besloten) KNAW-discussiebijeenkomst ‘Kunst, techniek en beleving’. Zagen zij het gebruik van nieuwe technologieën in de kunstwereld net zo zonnig in als het die middag buiten was?
Poëzie beleven in een virtuele wereld
Dat goede literatuur de lezer – in overdrachtelijke zin – mee kan nemen naar een virtuele wereld, mag geen nieuws heten. Dat een nieuwe technologie als virtual reality (VR) van deze beeldspraak inmiddels een reële mogelijkheid maakt, is dat echter wel. In de eerste bijdrage van de middag liet dichter Micha Hamel zien hoe dit in zijn werk gaat aan de hand van het de poëtische VR-ervaring Lokroep, die hij op uitnodiging van het Nederlands Letterenfonds samen met (onder andere) animatiekunstenaar Demian Albers van Studio Apvis ontwierp.
De ‘lezer’ van Lokroep slaat geen dichtbundel open, maar plaatst een virtual reality-bril zoals de Oculus Rift op zijn hoofd. Omdat zo’n bril de buitenwereld volledig afsluit, dompelt de VR-ervaring de gebruiker compleet onder in een andere wereld, waarin het mogelijk is om 360° in de rondte te kijken. In het geval van Lokroep is dat een wereld die lieflijk begint, maar allengs onaangenamer wordt. Dat geldt ook voor de poëtische teksten die de literaire component van de ongeveer vijf minuten durende ervaring vormen. Aanvankelijk heel verleidelijk – al snel heel onprettig. Aan het einde van het gedicht ‘redt’ de werkelijkheid echter de gebruiker: door een cameraatje aan de voorzijde van de bril wordt achter de virtuele wereld de werkelijkheid weer zichtbaar.
Met Lokroep reist Hamel langs diverse festivals en evenementen, waaronder de Leipziger Buchmesse. Hamel benadrukte het brede en inclusieve publiek dat de ervaring weet te trekken. Daarbij zullen ook zeker de aantrekkelijke stoel en installatie waarin het gedicht op sommige locaties te beleven was hebben meegespeeld. Samen met de nieuwigheid van de VR-bril droegen ze bij aan de ‘verleiding’ die in het gedicht gethematiseerd is.
In zijn presentatie maakte Hamel ook mooi enkele problemen inzichtelijk die spelen bij het ontwikkelen van een VR-ervaring. Omdat een VR-ervaring een gesamtkunstwerk is waarin de gebruiker volledig opgaat, blijkt het voor gebruikers een vrij intense beleving. Deze kan daarom niet al te lang duren: Hamel noemde een maximale duur van circa 20 minuten. Dat lijkt problematisch voor het gebruik van VR in lange speelfilms of (vaak nog veel langere) games.
Daarnaast biedt de vrijheid die de gebruiker heeft om volledig om zich heen te kijken uitdagingen voor de ontwikkelaar. Het risico bestaat immers dat de gebruiker net op het verkeerde moment de verkeerde kant uitkijkt, en daardoor iets belangrijks van de ervaring mist. De ontwerper moet daarom toch proberen de aandacht van de gebruiker te kanaliseren – liefst zo onopvallend en natuurlijk mogelijk.
Een laatste probleem betreft focalisatie: van waaruit wordt de voorstelling precies waargenomen? Bij een film kijk je als kijker vanaf een afstandje naar de gebeurtenissen vóór je op het scherm, maar in een VR-ervaring bevind je je te midden van de gebeurtenissen. Dat roept de vraag op wie je als kijker binnen die ervaring precies ‘bent’. Een personage, of een onzichtbare ‘floating mind’?
Het gebruik van artificial intelligence
In het debat over technologische ontwikkelingen gaat het niet alleen vaak over virtual reality, maar ook over artificial intelligence (AI). In de tweede lezing van de middag ging Piek Vossen – onder andere hoogleraar Computationele Lexicologie aan de Vrije Universiteit – hierop nader in.
Na een inleiding met diverse voorbeelden van de inzet van AI en robots op terreinen als nieuws, wetenschap en gezondheidszorg, legde Vossen helder de principes van de op hersencellen gebaseerde ‘neurale netwerken’ achter artificial intelligence uit.
Vereenvoudigd komen die principes erop neer dat AI-software in eerste instantie veel bronmateriaal ‘gevoerd’ moet worden. Dit kan van alles zijn: teksten, muziek, foto’s, maar bijvoorbeeld ook gespeelde schaakwedstrijden. Vervolgens gaat de software op zoek naar bepaalde kenmerken in dat bronmateriaal, zoals de kleur van een pixel of het voorkomen van een bepaald woord. Het originele materiaal wordt zo teruggebracht tot een simpele rij nullen (het kenmerk komt niet voor) en enen (het kenmerk komt wel voor). Op deze manier ‘leert’ de AI patronen te onderscheiden.
Als voorbeeld gaf Vossen een aantal zinnen waarin de woorden ‘kat’, ‘konijn’, ‘slang’, ‘kraan’ en ‘leiding’ voorkwamen. Door te noteren met welke andere (werk)woorden in de zin deze termen gecombineerd worden, weet de AI dat ‘kat’ en ‘konijn’ verwant zijn, net als ‘kraan’ en ‘leiding’. Zo kunnen ‘kat’ en ‘konijn’ bijvoorbeeld beide met het werkwoord ‘eten’ voorkomen, terwijl dit niet geldt voor ‘kraan’ en ‘leiding’ – deze worden juist eerder gecombineerd met een werkwoord als ‘aansluiten’. ‘Slang’ blijkt daarentegen bij beide woordgroepen te kunnen voorkomen.
Heeft de AI eenmaal patronen door, dan kan de software op basis hiervan het originele materiaal imiteren. Met behulp van een vermakelijk filmpje gaf Vossen chatbots als voorbeeld. Concreet noemde hij een project waarbij de chatbot met behulp van een grote hoeveelheid dialogen uit films getraind was, waardoor de chatbot ‘leerde’ wat hij in nieuwe dialoogsituaties als antwoord moest geven. Hoewel de bot hierbij geleerde kennis kan combineren tot nieuwe antwoorden, is de vraag in hoeverre dit louter imitatie, of toch ook een vorm van creatie is.
Interessant was ook de theory of mind die Vossen benoemde. Mensen hebben van nature de neiging om betekenis in dingen te zoeken en emoties op een ander te reflecteren. Die ander is meestal een mens, maar kan bijvoorbeeld ook een chatbot zijn. Hierdoor kan een ervaring met een robot of AI-systeem vrij gemakkelijk toch ‘echt’ voelen.
Hoewel artificial intelligence steeds meer gebruikt wordt, kent de techniek ook zijn beperkingen. Zo leert de software weliswaar patronen, maar is van echt, conceptueel begrip geen sprake. Daardoor worden soms ook rare fouten gemaakt, die vaak moeilijk zijn af te leren. De belangrijkste vraag met het oog op de kunsten is echter of AI zal blijven steken op het niveau van imitatie, of ook de volgende stap naar creatie zal kunnen zetten. Interessant in dit verband is een opmerking die Niels ’t Hooft (hybride schrijver), later in de discussie maakte. Hij vergeleek de werking van AI vooral met het onderbewuste bij mensen. Vaak wordt dat onderbewuste geassocieerd met creativiteit. Zou de computer daarmee ook (ooit) tot creativiteit in staat zijn?
Over kunst, technologie, wetenschap en de culturele sector
Na afloop van beide lezingen startte de discussie met de poging een verband te zoeken tussen de twee technologieën die Hamel en Vossen onder de aandacht hadden gebracht. Dat bleek lastig gezien de behoorlijk verschillende aard van virtual reality en artificial intelligence, maar Daniel Ernst (VR-kunstenaar) vond evenwel een mooie synthese. Als VR mensen in staat stelt om een andere wereld te verkennen, dan zou AI gebruikt kunnen worden om die wereld vorm te geven en in te richten. Als voorbeeld werd de game No Man’s Sky genoemd, waarin de speler ruim 18 quintiljoen (18.000.000.000.000.000.000) verschillende planeten kan ontdekken die met behulp van AI zijn ontworpen.
In het gesprek dat volgde werd een aantal thema’s aangestipt. Een belangrijk discussiepunt betrof de manier waarop kunstenaars zich tot nieuwe technologieën dienen te verhouden. Als consument, als een soort mede-ontwikkelaar of als kritische stem? Wat het kritische tegengeluid betreft ligt voor Piek Vossen en Micha Hamel de verantwoordelijkheid niet specifiek bij de kunstenaar, maar verschillende deelnemers zagen hier juist wel een meerwaarde voor de kunsten. Anne Nigten (The Patching Zone) bepleitte bijvoorbeeld digitale geletterdheid onder kunstenaars, en Klaas Kuitenbrouwer (Het Nieuwe Instituut) stelde voor de fundamenteel ondervragende kunstenaar te betrekken bij de ontwikkeling van en omgang met nieuwe technologie. Marleen Stikker (Waag Society) viel hen hierin bij. Tegelijkertijd leek er onder de aanwezigen een consensus te zijn dat een kritische houding ten opzichte van technologie niet van élke kunstenaar vereist hoefde te worden.
Deze kwestie ging over in een gesprek waarin het niet meer zozeer ging over de verhouding tussen kunst en techniek, maar veeleer over kunst en wetenschap. Volgens Marleen Stikker bestaat er een prettige samenwerking tussen beide, onder andere omdat zowel kunstenaars als wetenschappers worden gedreven door een zelfde soort nieuwsgierigheid. Ze pleitte dan ook voor meer toenadering tussen de twee domeinen, die volgens haar in Nederland nu nog veel meer van elkaar gescheiden zijn dan in sommige andere landen.
Ook tegen het einde van de discussie troffen kunst en wetenschap elkaar, toen er werd gepleit voor een fonds dat onderzoek naar kunst en techniek ondersteunt. Volgens Marielle Hendriks (Boekmanstichting) en Geertjan de Vugt (KNAW) bestaan er echter al verschillende financieringsmogelijkheden voor dit soort onderzoek (onder andere via de NWO), hoewel deze nog beter onder de aandacht van de sector gebracht kunnen worden. Anne Nigten plaatste hierbij de kanttekening dat onderzoeksgeld bijna altijd wordt verstrekt binnen een universitaire context, terwijl kunstenaars vaker liever willen onderzoeken door iets te maken, in plaats van een paper of proefschrift te schrijven.
Verder werd er in de discussie stilgestaan bij de nadelen en beperkingen van artificial intelligence. Zo benoemde Marleen Stikker het probleem dat AI vaak getraind wordt met ‘wit’ bronmateriaal. Hierdoor ziet de AI andere huidskleuren mogelijk als afwijkend van het aangeleerde patroon, met mogelijk (onbedoeld) racisme of discriminatie als gevolg. Ook het in potentie ‘enge’ karakter van AI werd aangestipt. Op dit moment is AI nog vrij onschuldig, maar als de techniek echt doelbewust, teleologisch ingezet gaat worden, dan moeten we als samenleving gaan oppassen, zo werd gesteld.
Tot slot werd gesproken over de vraag of de bestaande culturele infrastructuur (technologische) vernieuwing goed faciliteert. Marleen Stikker was hier kritisch over: zij vond de Nederlandse kunstensector vrij conservatief. Volgens Micha Hamel gold dat echter ook voor het publiek: zij willen uiteindelijk toch gewoon een traditionele roman lezen – al klonk hierbij vanuit de zaal een verbaasd ‘oh ja?’.
Een probleem betreft verder de schotten binnen de sector. Volgens Anne Nigten houden de kunstopleidingen deze schotten in stand, hetgeen het experimentalisme van jonge kunstenaars in de weg zit. Op dit vlak had Suzanne Meeuwissen (Nederlands Letterenfonds) goed nieuws: vanuit haar ervaring bij het Letterenfonds vertelde ze dat jonge schrijvers tot pakweg een jaar of 32 al bijna automatisch multidisciplinair werken.
Michel van Dartel (V2_Institute for the Unstable Media en Avans Hogeschool) voegde aan dit punt toe dat ook de fondsen schotten in stand houden, al werd vanuit de zaal tegengeworpen dat dit niet gold voor het Fonds Podiumkunsten. Een deel van de aanwezigen zag dan ook voordelen in één groot ‘megafonds’, hoewel daarbij als tegenargument genoemd werd dat hiermee kennis, expertise en fijnmazigheid zou verdwijnen.
Het debat eindigde lang voordat over de relatie tussen kunst, techniek en beleving het definitieve woord gevallen was. Gelukkig zal het thema – zoals benoemd – verder uitgewerkt worden in Boekman 116. Dit nummer zal over een geruime vier maanden in september verschijnen – te midden van de razendsnel voortschrijdende techniek een tijdsspanne waarin het ABC van nieuwe technologieën zomaar alweer met enkele nieuwe letters kan zijn aangevuld.