Vertegenwoordigers van wetenschap, beleid en de kunsten troffen elkaar 14 oktober jongstleden in het Trippenhuis in Amsterdam op uitnodiging van de Boekmanstichting, de Akademie van Kunsten en de KNAW voor een gedachtewisseling over spanningen op de kunstmarkt.
Dankzij globalisering en marktwerking staat de internationale kunstmarkt zwaar onder de druk. Twee gastsprekers lieten vanuit verschillende perpectieven hun licht op het vraagstuk schijnen: Olav Velthuis (hoogleraar Sociologie, in het bijzonder van economisch leven en cultuur, aan de Universiteit van Amsterdam) en Alex Lebbink (eigenaar van SinArts Gallery in Den Haag). Daarna volgde een debat met circa 30 vertegenwoordigers van beleid, praktijk en onderzoek, onder leiding van Rob Zwijnenberg (professor Art and Science Interactions aan de Universiteit Leiden).
Velthuis uitte zijn zorg over de spanningen op de internationale markt voor hedendaagse kunst. Deze bijeenkomst was dan ook uitstekend getimed, ‘er is werkelijk reden voor zorg’. Er is sprake van een paradox op de internationale kunstmarkt, legde hij uit. Enerzijds is er veel aandacht voor hedendaagse kunst. Bezoekcijfers van musea zijn hoog, er komen steeds meer privémusea, veilingomzetten groeien en verkooprecords worden alsmaar verbroken. Anderzijds hebben galeries te maken met dalende omzetcijfers en teruglopende bezoekersaantallen. Zijn hypothese luidt dat de kunstmarkt aan de vooravond staat van ingrijpende verschuivingen in de wijze waarop zij is georganiseerd.
Het traditionele galeriemodel waarin een galerist talent scout en begeleidt, en er een markt voor ontwikkelt door aandacht te genereren, is in de afgelopen 150 jaar niet wezenlijk veranderd. Dat staat in groot contrast tot andere cultuurindustrieën die onder invloed van nieuwe media en digitalisering volledig op hun kop staan. Voor het galeriewezen zijn er echter andere ontwikkelingen relevant.
Winner takes all
Ten eerste de ontwikkelingen rond kunstbeurzen. Daar wordt steeds meer omgezet aan de bovenkant van de markt. In dit topsegment vindt een ongekende concentratie van profijt plaats, in de handen van een kleine groep megadealers. Deze galeries hebben soms meer dan 100 man in dienst. Ze trekken op internationale schaal alle energie en geldstromen, en daarmee de zuurstof, naar zich toe, aldus Velthuis. De kleine en middelgrote galeries lijden onder deze winner takes all markt. Hij noemt de scheiding tussen kosten en baten op de internationale beurzen oneerlijk. De kosten voor middelgrote en grote galeries zijn aan de basis min of meer gelijk, terwijl de opbrengsten die grote galeries binnenhalen veel groter zijn. Dit omzetverschil is niet in balans.
Het lagere en middensegment binnen het galeriewezen dreigen weg te vallen. Zij kunnen nauwelijks de deuren openhouden. Galeries binnen dit segment zien zich genoodzaakt om aan de beurzen deel te nemen, maar kunnen zich dat nauwelijks veroorloven. Deelname is immers kostbaar en gaat gepaard met grote risico’s. De zakelijke legitimiteit van de galerie als ruimte staat daarmee ter discussie. Uit onderzoek blijkt het bezoek tussen 2010 en 2014 tot 25 bezoekers per week te zijn teruggelopen. Ook het aantal nieuwe galeries is dramatisch gedaald, met name in Europa: in de periode 2008- 2017 met 90 procent. Het scouten van talent en ontwikkelen van kunstenaarsloopbanen, het terrein van het lagere en middensegment, vormen tevens de basis van de ecologie en zijn noodzakelijk voor de keten. Wanneer die onder druk staat, vallen er als het ware gaten en dat heeft ook gevolgen voor het topsegment.
Een blauwdruk voor de toekomst heeft Velthuis niet, wel een aantal oplossingsrichtingen. Ten eerste het nomadisch model. Hierbij trekken galeristen met hun werk van plek naar plek zonder een vaste stek te hebben. Zoals antiquariaten dat doen, legde hij uit, dus zonder kostbare vaste ruimte. Die vaste plek is overigens vaak wel een voorwaarde om aan een beurs te mogen deelnemen.
Ten tweede cross-subsidiëring, een gedifferentieerd tarievenmodel waarbij grote galeries hogere tarieven betalen en daarmee bijdragen aan de onkosten van kleine galeries, in verhouding tot het grotere profijt. Deze procedure is inmiddels omarmd door Art Basel en Frieze Art Fair.
Ten derde het transfermodel, zoals gebruikelijk is in de voetbalwereld. Kleine clubs scouten en ontwikkelen talent. Zodra deze kunstenaars doorstromen naar grotere clubs ontvangen de kleine clubs een transfer fee, zo ook de vóórgaande clubs. Zoiets kunnen galeries ook afspreken.
Praktijk
Alex Lebbink, eigenaar van SinArts Gallery in Den Haag, richt zich sinds vier jaar op hedendaagse Chinese kunst. Hij reageerde vanuit de praktijk van kleine en middelgrote galeries op het betoog van Velthuis.
In Nederland overheerst het beeld van de galeriehouder als iemand die kunstenaars uitknijpt en uitsluitend commerciële doelen heeft, vertelde hij, maar de werkelijkheid is, voor hem, anders. Hij werkt daadwerkelijk met kunstenaars sámen, in plaats van dat hij ze uitsluitend vertegenwoordigt.
Gepassioneerd ging hij in op zijn liefde voor het vak, voor kunst en ‘zijn’ kunstenaars. En bood een kijkje in de keuken van een multi-inzetbare ondernemer, die vele uren draait, maar daar niet van kan rondkomen. Verdiensten investeert hij in zijn zaak. Dankzij een andere baan en het inkomen van zijn echtgenote houdt ie het hoofd boven water. Dit geldt voor veel van zijn collega’s, vertelde hij.
Als galerie kan hij niet om de beurzen heen. Het is een ideale manier om galeristen, kopers en verzamelaars te ontmoeten. Maar voor een kleine en jonge kunsthandel als die van hem, is deelname telkens een enorm financieel risico. Hij kent galeristen die zich vergaloppeerd hebben op beurzen en de deuren hebben moeten sluiten. Andere kleine galeries die de beurzen overslaan, redden het soms evenmin. Hij zoekt de oplossing in specialisatie, selectief deelnemen aan beurzen. Denk aan Haute Photographie, een niche beurs voor fotografie tijdens Rotterdam Art Week, en Art on Paper Brussel. Door specialisatie kun je een publiek trekken dat al een eerste drempel heeft genomen, licht hij toe.
Hij is het met Velthuis eens dat galeries een cruciale rol spelen in het ecosysteem van kunstenaars, bemiddelaars en verzamelaars. Daarom betreurt hij het dat musea soms de galerie overslaan en rechtstreeks de kunstenaar benaderen. ‘Daarmee vernietig je het onderstel van het ecosysteem’. Dat geldt ook voor de betrokken kunstenaars.
Naast specialisatie zoekt hij het antwoord op de penibele markt in samenwerking. Hij spreekt van strength in number. Zo opent hij bijvoorbeeld binnenkort een reizend tentoonsttellingsconcept in samenwerking met andere galeries. Ook is hij actief gaan netwerken met collega-galeristen om samen tot een helder begrip te komen van wat er anders zou moeten in de kunsthandel. Wat het transfersysteem van Velthuis betreft gaat de vergelijking naar zijn mening niet helemaal op. Moet er een makelaar tussen die de transfersom gaat bepalen? Is er een transferperiode? ‘Ik ben geen eigenaar van een kunstenaar, een kunstenaar is geen werknemer’, aldus de galeriehouder. ‘Je kunt afspraken maken en daar moet je maar het beste van maken.’
Discussie
Tijdens de discussie met de deelnemers en gastsprekers bleken sommigen zich te hebben verbaasd over de somberheid van de twee gastsprekers. Zo benadrukte een directeur van een grote kunstbeurs dat beurzen grote toegevoegde waarde hebben voor galeriehouders, kopers en verzamelaars, vanwege de kwaliteit van het geselecteerde aanbod en hun netwerkfunctie. ‘En daar hangt nu eenmaal een prijskaartje aan’. Vergeet bovendien niet dat het profijt dat de grote galeries genieten ook indirect uitstraalt naar de kleinere galeristen, voegde hij toe. Ondanks deze nuancering was hij enthousiast over de suggestie van Velthuis tot interne subsidiëring, mits de kwaliteit van het aanbod wordt bewaakt en er geen oneerlijke concurrentie ontstaat.
Een onderzoeker wees erop dat de omzetverschillen op kunstbeurzen weliswaar groot zijn, maar de voordelen van de platformfunctie, zeker op termijn, misschien wel zwaarder wegen dan het directe financieel gewin. Daar komt bij dat er niet alleen voor het topsegment maar ook voor het midden en lagere segment beurzen bestaan, die minder risico’s met zich meebrengen. Kortom, voor ieder wat wils.
In reactie benadrukte Velthuis dat hij niet negatief is over kunstbeurzen als fenomeen. Integendeel, de beurzen slagen er heel goed in op de markt in te spelen door het fenomeen tot sociale evenementen uit te bouwen en daarbij verschillende soorten kopers en verzamelaars te bedienen.
Meerdere galeristen bevestigden de druk op de markt. Een van de problemen van deelname aan beurzen is dat kosten voor de baten uitgaan. Maar de onderlinge contacten en het contact met kijkers die zich in volgende maanden tot kopers ontpoppen, is van groot belang. ‘We krijgen er heel veel voor terug’, aldus een galeriehouder.
Het veld moet zich sterk maken ten opzichte van de markt en professionaliseren, vulde een collega aan, door intensief samen te werken. Anderen vielen haar bij. Het runnen van een galerie is allang niet meer een uit de hand gelopen hobby. ‘Galeries mogen meer ambitie aan de dag leggen’. In plaats van vrijblijvend openingsborrels organiseren, moet een galerist scherpe keuzes over de doelgroepen maken en daar de activiteiten op afstemmen.
Het belang van samenwerken werd onderstreept door de brancheorganisatie. Die waarschuwde ook dat schaalvergroting nooit ten koste mag gaan van de kwaliteit van het aanbod. ‘Ga niet op volume zitten, maar op kwaliteit’. Galeries moeten zich gezamenlijk inspannen om de vraag te stimuleren, merkte een handelaar op. En: de lol van het verzamelen moet weer in beeld komen.
Het provisiemodel van Velthuis bleek bij een galeriehouder al gangbaar te zijn. Zij vraagt 10 procent aan kunstenaars die bij, en mede dankzij, haar hun loopbaan zijn begonnen en in een later stadium via een andere galerie werk verkopen. Maar in de praktijk laat ze de afspraak nog wel eens achterwege, ‘want de galeriehouder-na-mij heeft immers ook in de kunstenaar geïnvesteerd’. Het scouten en ontwikkelen van talent ziet ze als een van de leuke aspecten van haar werk als galeriehouder. Het nomadische model zoals Velthuis voorstelt, is voor haar geen optie. Als éénpitter is het praktisch onmogelijk om constant met een collectie onderweg te zijn. Over de ecologische duurzaamheid van het huidige galeriemodel heeft ze geen reden tot zorg. ‘Er is heus belangstelling voor betaalbaar werk van jonge kunstenaars’.
Schaal
Onderzoekers nuanceerden de druk op de markt door te wijzen op de effecten van de globalisering. Net als de kleine galerie houdt ook de kruidenier amper het hoofd boven water en zijn AH en andere grote bedrijven de winnaar. En in het verlengde van deze vergelijking: waarom zou AH een zaak als Odin subsidiëren? Maar die vergelijking klopt niet, reageerde Velthuis, want kleine galeries hebben nadrukkelijk toegevoegde waarde als kweekvijver. ‘Het topsegment houdt zich immers niet bezig met talent- en loopbaanontwikkeling’. Vergeet niet dat het aantal kleine galeries per hoofd van de bevolking relatief groot is, vertelde een galerist in de zaal, in tegenstelling tot het aantal middengaleries. Daar zijn er circa tien van. Dus eigenlijk is het niet vreemd dat er zoveel kleine kunstbemiddelaars de deuren sluiten; er is teveel aanbod en te weinig vraag’. Velthuis: ‘Hoeveel kleine en middengaleries zijn er werkelijk nodig om de huidige ecologie in stand te houden? Dat debat moet je voeren’.
Verslag van:
Auteur: Jack van der Leden