In de buik van de recent geopende, maar nu al met meerdere prijzen bekroonde, LocHal in Tilburg verzamelden zich afgevaardigden van onder andere gemeenten, broedplaatsen en atelierorganisaties uit verschillende windstreken voor een lezing van Henk Vinken (Pyrrhula Research Consultants) en Bart de Zwart (Fontys Hogescholen). We bespreken de ruimte voor makers in de stad: wat wordt er verlangd van ateliers en broedplaatsen als de druk op stedelijke ruimte toeneemt?
Het is de eerste van drie lezingen die georganiseerd worden naar aanleiding van Boekman 119, die ingaat op de vraag hoe de beschikbare ruimte voor kunst, cultuur en experiment in de stad het beste verdeeld kan worden onder de vele claims die erop worden gelegd. Na een kort voorwoord door Rogier Brom (Boekmanstichting) trapt Henk Vinken af met een presentatie over zijn onderzoek naar een goede culturele infrastructuur. Dit onderzoek vormt een onderdeel van het project Waarde van Cultuur Brabant, waarvan in 2018 de eerste editie gepubliceerd werd en in 2020 een volgende editie zal verschijnen.
Een goede culturele infrastructuur
Henk Vinken voert sinds de jaren negentig onderzoek uit in de beeldende kunstsector en werkt tegenwoordig voornamelijk aan vraagstukken rondom werk en inkomen van kunstenaars. Voor Waarde van Cultuur Brabant 2020 focuste hij op de vraag wat kunstenaars verstaan onder een goede culturele infrastructuur? Wanneer blijven kunstenaars in een stad, en wanneer vertrekken ze? Aan de hand van focusgesprekken met kunstenaars uit verschillende disciplines werden een aantal sterke en zwakke punten van culturele infrastructuur benoemd. Sterk is bijvoorbeeld het feit dat kunstenaars onderling verbonden zijn en een verantwoordelijkheidsgevoel hebben om elkaar aan het werk te houden. Zwak is juist de lage hoeveelheid productiehuizen of -plaatsen, maar vooral het feit dat er weinig dialoog is tussen kunstenaars, instellingen en bestuur: zij opereren ieder in gescheiden netwerken.
Vinken legt de nadruk op de sociale dimensie. Hij formuleert aan de hand van een ‘virtuous circle’ model een nieuwe visie op culturele infrastructuur: Als partijen betrokken zijn op elkaar, zich onderdeel voelen van een geheel en een gedeelde identiteit hebben, werkt wederkerigheid en wordt er samengewerkt waarbij de kans groot is dat er iets goeds ontstaat voor alle partijen. Als het netwerk tussen de verschillende partijen (kunstenaars, instellingen en bestuur) los zand is, waarbij onderlinge ‘bruggetjes’ ontbreken, ontbreekt juist die gedeelde identiteit. Partijen denken dan sneller in economische waarden, en zullen minder proactief zijn omdat er niet vaak iets gezamenlijks gebeurt, aldus Vinken. Hij besluit zijn onderzoek met de formulering van een aantal modellen van atelier- en broedplaatsenbeleid zoals het gevoerd wordt, op basis van vertrouwen of juist competitie, die hij verder zal gaan onderzoeken in Brabant.
Aan de zaal wordt de vraag gesteld of er bij medewerkers van de gemeente dezelfde behoefte bestaat aan een dergelijke productieve vertrouwensband, tegenover regelgeving die de boel vaak op slot zet? Er wordt bevestigend gereageerd. Henk Vinken benadrukt ook dat de kwantiteit van de organisaties die samenwerken niet zozeer belangrijk is, maar eerder dat er veel verschillende (kunst)disciplines zijn die elkaar ontmoeten.
Waarde van broedplaatsen en ateliers
Het woord wordt gegeven aan Bart de Zwart – werkzaam bij de opleiding Vastgoed en Makerlaardij aan Fontys Hogescholen en van huis uit architect. Hij presenteert een onderzoek waarin de leidende vraag is: Hoe kunnen we de meerwaarde van broedplaatsen beter voor het voetlicht brengen? Om tot een antwoord daarop te komen bracht hij allereerst externe en interne ontwikkelingen die hierop inspelen in beeld. Zo ziet hij extern de aantrekkende markt, afstoting van vastgoed door gemeenten en het veranderende speelveld door opkomst van leegstandsbeheerders en stadsmakers als factoren. Intern constateert hij dat de ‘kunstenaarhuisvester’ zich ontpopt tot ruimtecurator: er wordt onder andere breder geprogrammeerd (niet uitsluitend kunst), een actieve rol als kwartiermaker gespeeld en er wordt geprofessionaliseerd in de bedrijfsvoering.
Om de meerwaarde van atelierorganisaties scherp te krijgen voerde De Zwart een waardepropositie uit (welke waarde creëer je, voor wie, met welk argument, en hoe positioneer je je?). Opvallend was volgens De Zwart dat de waarden van atelierorganisaties die hieruit voortvloeiden bij de gemeente ieder in een andere afdeling georganiseerd zijn: leegstandsbeheer, gebiedsontwikkeling, cultuur, economie en sociaal. Daarnaast is een complicerende factor voor broed- en atelierplaatsen volgens hem bijvoorbeeld dat er ‘geen subsidie voor stenen’ is. Binnen de overheid wordt vastgoed losgekoppeld van andere domeinen, terwijl cultuur niet los gezien kan worden van haar context.
De Zwart besluit met een aantal ingrediënten voor een duurzaam huisvestingsmodel voor makers in de stad. Zo moet het belang van ateliers als ‘culturele kraamkamer’ benadrukt worden, is het een plaats van ontmoeting en uitwisseling en onderdeel van het innovatieve ecosysteem van de stad. Daarnaast moet er geen verwarring bestaan tussen doel en middel van huisvesting voor makers. Ook is transparantie in afspraken, evaluatie en beoordeling nodig. Dit moet volgens hem gebeuren op basis van een breed waardebegrip met aandacht voor verschillende soorten waarden, directe en indirecte opbrengsten en ruimtelijke condities van culturele productie en consumptie.
Discussie
Na de twee presentaties komt er een interessante discussie op gang. Zo wordt besproken dat atelierstichtingen de taal spreken van zowel kunstenaars als gemeente en daarom een stevigere rol kunnen spelen in de communicatie tussen deze partijen. Vanuit een atelierstichting wordt gereageerd dat ze hier al een stuk mee op weg zijn, maar dat ze wel moeten professionaliseren en met de gemeente moeten samenwerken om met de stad en toenemende kosten van de panden mee te kunnen groeien. Een directeur van een andere atelierstichting reageert dat ze uit noodzaak veel verschillende petten op moeten hebben. Kwalificeren waar je sociale impact ligt is daarnaast lastig en samenwerking met de gemeente zou daarin mooi zijn. Gemeente, kunstenaars, en broedplaatsen en atelierorganisaties, zouden sterker met elkaar op moeten trekken: een informatievoorziening met overzicht van deskundigen op dit gebied zou behulpzaam zijn, zo merkt iemand op.
Een andere reactie is dat in de gegeven presentaties de zaak vooral reflectief wordt benaderd, maar waar is nu eigenlijk behoefte aan? Waarom krijgt de stad het niet voor elkaar om makerschap standaard te faciliteren, als wezenlijk DNA van de samenleving, in plaats van als tijdelijke oplossing? Een aantal aanwezig reageert met applaus.
Aan Bart de Zwart wordt de vraag gesteld hoe we projectontwikkelaars mee kunnen krijgen in het bewerkstelligen van ruimte voor ateliers en broedplaatsen in de stad? Geld lijkt namelijk eerder te komen uit het effect van gentrificatie dan uit de sociale spin-off van atelier- en broedplaatsen. De Zwart antwoordt dat projectontwikkelaars opereren in een context waarin ze geconfronteerd worden met bijvoorbeeld eisen voor de programmering in een bepaald gebied. Een oplossing zou dan kunnen zijn om in de startfase op een integrale manier naar de ontwikkelingen te kijken. Uit de zaal wordt bijgevallen met het voorbeeld van de Bijlmerbajes: daar werd door de gemeente Amsterdam als voorwaarde gesteld dat er een bepaald aantal vierkante meters gewijd moest worden aan een broedplaats. Daarop wordt weer opgemerkt dat dergelijke beslissingen vallen of staan met de politiek. Het blijft afwachten of plannen en geld doorkomen, anders moet je je wenden tot commerciële partijen.
De middag wordt besloten door Brom. Hij vat uit de lezingen en reacties samen dat als we met elkaar het gesprek blijven voeren over deze kwesties, we stappen kunnen maken in het beleid rondom ruimte voor kunst en cultuur in de stad. Zo kunnen we als partijen samen van invloed zijn op hoe mensen de wereld om zich heen zien.
Wilt u meer te weten komen over dit onderwerp?
Op 14 juni wordt de Boekmanlezing gegeven door Caroline Nevejan in de Tolhuistuin in Amsterdam. Meer informatie en aanmelden.
Op vrijdag 28 juni wordt Boekman 119 gelanceerd, op een avond in samenwerking met het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam. Meer informatie en aanmelden.