Op maandag 22 september verzorgde Claartje Rasterhoff – postdoc-onderzoeker bij en coördinator van het Amsterdamse project CREATE – een lezing bij de Boekmanstichting in de reeks Onderzoek in zicht.
De creatieve industrie in historisch perspectief
Hoe staan de stad, cultuur en economie met elkaar in connectie? Het zijn drie elementen die samenkomen in 'de creatieve industrie'. Rasterhoff doet onderzoek naar de ontwikkelingen binnen deze creatieve industrie vanuit een historisch perspectief. Zij pleit voor meer samenwerking tussen historici, sociaal wetenschappers en beleidsmakers wanneer het gaat over het huidige beleid voor en onderzoek naar de creatieve industrie.
Om haar stelling in te leiden deed Rasterhoff verslag van haar onderzoek naar de Amsterdamse creatieve industrie in de zeventiende en negentiende eeuw. Aan de hand van afbeeldingen van het hedendaagse 3D canal house, het Paleis voor Volksvlijt en het Profiel van Amsterdam van Pieter Bast uit 1611 liet zij zien hoe kunst, cultuur en economie door de eeuwen heen geprofileerd worden als de kracht van Amsterdam. Het zijn drie afbeeldingen waarin de uitvoerders teruggrijpen op tradities en succesverhalen, maar ook een blik werpen op de toekomst. Het zijn afbeeldingen die de stad laten zien zoals deze was, maar ook wie zij wilde zijn – een slimme, creatieve en innovatieve stad waar kunst, cultuur en economie innig met elkaar verbonden waren.
Het eerste 3D printed grachtenpand
De afbeelding van het 3D canal house staat symbool voor Amsterdam, legde Rasterhoff uit. Het is ook een toekomstvisie zoals we die terugzien in de beleidsstukken over Amsterdam: Amsterdam moet een slimme, duurzame en creatieve stad zijn. Drie waarden die samenkomen in deze afbeelding. Rasterhoff ging tijdens haar lezing nader in op de relatie tussen de stad, cultuur en economie. Hoe zijn deze met elkaar verbonden? Hoe definieer je wat visies zijn en wat echt is? En hoe onderzoek je dit?
De zeventiende eeuw
De zeventiende eeuw markeert het begin van Rasterhoffs onderzoek. Ze toonde toehoorders een prent van Pieter Bast – Profiel van Amsterdam van uit 1611 – waarin de stad Amsterdam wordt geprofileerd als een welvarende handelsstad met oog voor kunst en cultuur. De vraag is waarom kunst en cultuur zo prominent in beeld zijn gebracht, naast handel en commercie. Het is een eenvoudige stap om te denken dat het vanzelfsprekend is, Amsterdam was immers een stad van kunst en cultuur. Maar de prent stamt van voor de Gouden Eeuw zoals wij deze kennen. Ze werd gebruikt om de stad te verbeelden in een internationale concurrentiestrijd, aldus Rasterhoff. Kunst en cultuur stonden hier symbool als macht. De mensen die zich hier mee bezig hielden – o.a. kunstenaars en wetenschappers – waren de aanjagers van stedelijke groei en vooruitgang, ook op economisch vlak.
Over de Gouden Eeuw en de wijze waarop Amsterdam tot bloei kwam is veel geschreven. Het ging goed met de economie, het bestedingspatroon veranderde, smaak veranderde etcetera. Allerlei factoren die verantwoordelijk worden geacht voor de stedelijke ontwikkeling en de bloei van de kunsten en economie. Maar hoe krijg je een beeld van de mechanismen die hier aan het werk zijn? Hoe komen algemene omstandigheden en individuele prestaties van bijvoorbeeld schilders en uitgevers bij elkaar?
Onderzoek
Voor haar promotieonderzoek deed Rasterhoff onderzoek naar twee sectoren: de kunstmarkt en de boekenmarkt. Zij bracht deze kwantitatief in kaart en probeerde te verklaren waarom zij zich op bepaalde locaties clusterden, maakten wat zij maakten, waarom zij met zoveel waren en waarom zij zo goed waren.
Om dit te onderzoeken leende zij onderzoeksmodellen van sociale wetenschappers die zich richten op onderzoek naar bestaande creatieve industrieën en de toegevoegde waarde van clusters aan het licht brachten. Niet alleen in bepaalde steden op bepaalde momenten, maar ook in bepaalde buurten en sociale netwerken wordt clustering gezien als een gevolg van succes. Maar het kan ook een verklaring voor succes zijn. Je komt eenvoudig met elkaar in contact, kan met elkaar samenwerken en als de kritische massa groot genoeg is ontstaan er instituties en creëer je vaart. Dit is de verklaring van het standaard geografische concentratiemodel.
Rasterhoff onderzocht of dit model ook van toepassing was op de Gouden Eeuw. Het antwoord is ja. Ook de boekhandelaren aan de Dam zochten elkaar bijvoorbeeld op. Dit patroon zie je ook in andere steden bij andere culturele activiteiten. Toch stelt Rasterhoff dat het niet altijd spannend blijft en de positieve impuls weg kan vallen. Omstandigheden veranderen, zo is de situatie in 1611 niet dezelfde als in 1750. Het relatieve voordeel van zo’n clustering verandert dan ook naar gelang de omstandigheden. Het verklarende kader van de sociale wetenschapper blijkt nuttig, maar het is van belang om ook de langere termijn te onderzoeken en niet alleen naar de kleine succesmomenten te kijken.
Fast forward naar de negentiende eeuw
Van het zeventiende-eeuwse Profiel van Amsterdam stapt Rasterhoff over naar een prent van het Paleis voor Volksvlijt – tegenwoordig huist op deze locatie de Nederlandse Bank.
De negentiende eeuw was voor Amsterdam en veel andere steden in Europa een periode van snelle groei. Niet alleen qua inwoners, maar ook op economisch en cultureel gebied. Veel nieuwe instellingen als het Concertgebouw, de voorloper van het Stedelijk Museum, het Rijksmuseum, en het Paleis voor Volksvlijt kennen hier hun oorsprong. De meeste steden in Europa zouden er heel anders uitzien als wij deze negentiende-eeuwse initiatieven zouden wegdenken. Dit is de culturele stad, de consumptiezijde. Maar voor de productiezijde was deze periode ook van belang, aldus Rasterhoff.
Net als in de zeventiende eeuw werden in de negentiende eeuw kunst en cultuur verhandeld. Daarnaast manifesteerde zich er een nieuwe combinatie tussen de domeinen: stad, kunst en industrie. Het is de eeuw van de industrialisatie en de eeuw van het herpositioneren van de eigen economie. In het midden van de negentiende eeuw stond Nederland er niet al te best voor, maar er waren mogelijkheden. Het kon goedkomen als Nederland maar wist wat zij te bieden had.
Men dacht: Alle andere landen maken mooiere dingen terwijl wij alles importeren uit het buitenland. Wij moeten meer smaak brengen, bij consumenten en producenten. Als dat verwezenlijkt is kunnen wij weer mooie dingen maken en concurreren op internationaal gebied. Hier werd snel een koppeling gemaakt met de rol van de kunsten. De economie moest weer aan het rollen gebracht worden, met mooie onderscheidbare producten en daar waren kunstenaars voor nodig.
Rasterhoff legt uit dat het Paleis voor Volksvlijt hier een rol in moest spelen. Als een plek zijn waar kunst, handel, industrie en cultuur in elkaar overvloeiden. Waar innovatie en vooruitgang getoond moest worden middels tentoonstellingen. Het moest een indrukwekkende tentoonstellingshal worden. Een gebouw groter dan de Dam, waar andere steden in Europa jaloers op zouden worden.
Ook hier is sprake van positionering van de stad. Door middel van een gebouw, middels de stedelijke hiërarchie moest Amsterdam zich een plekje weten te verwerven. Ook komen economie, kunst en cultuur weer samen. Enerzijds om aan te trekken, anderzijds om te genereren. Het is opnieuw een beeld van wat Amsterdam was en wat het moest zijn: een slimme, creatieve en innovatieve stad.
In tegenstelling tot het verhaal van de zeventiende eeuw is dit in mindere mate een succesverhaal. Het gebouw was te duur om voor deze functie te dienen. Het werd meer een beursgebouw en een plek voor goedkoop entertainment dan een tentoonstellingshal. De functie van het Paleis liep niet volgens de planning, maar ook het samenkomen van kunst en industrie bleek moeilijker dan gedacht. Niet alleen vanuit de kunstenaars kwam er verzet – zij wilden hun kunst niet voor commerciële doeleinden lenen -, maar ook vanuit de ambacht kant ontstond er iets anders: een kunstnijverheidsbeweging. In plaats van dat kunst en industrie bij elkaar kwamen, kwam er iets tussenin dat niet voldeed aan de eisen. Hoewel het een goed beter ging met Nederland, ging het niet veel beter met de culturele industrie.
Onderzoek
Voor haar onderzoek naar de creatieve industrie in de negentiende eeuw maakte Rasterhoff opnieuw een uitstapje naar de sociale wetenschappers. Het onderzoek richt zich nu op smaak en opgerichte instituties die zich hier mee bemoeien. Het gaat om waardering. Wat wordt er wel en niet goed of mooi gevonden? Om beter te begrijpen hoe de culturele economie zich in deze tijd ontwikkelde kijkt ze naar economisch sociologen die schreven over waardering.
Rasterhoff stelt zich de vraag: Hoe kun je culturele markten handelen als er geen vastomlijnde kwaliteitsvoorschriften of voorwaarden zijn? Als wij steeds met zijn allen opnieuw moeten bedenken wat is goed, wat is mooi en wat is nieuw; wat heb je dan nodig om dit te laten merken en hoe werkte dat in de negentiende eeuw?
Om dit te onderzoeken gebruikte Rasterhoff de geschiedenis als een laboratorium. ‘Wij kijken naar die plek, in die tijd, naar die voorwaarden en daarin gaan wij kijken hoe het werkt. In plaats van de lange lijn van de geschiedenis aan te houden en iets proberen te verklaren vanuit het verleden, kijkt ze naar een specifieke plek, in een bepaald tijd, onder bepaalde omstandigheden. Het gaat om het inzoomen op een bepaalde periode om grip te krijgen wat er nu gebeurde, los van alle idealen en visioenen die wij steeds geformuleerd of afgebeeld zien, aldus Rasterhoff. Om dit te onderzoeken moet je vanuit een laboratoriumsetting werken.’
Kennis bundelen
Na deze uiteenzetting vertelde Rasterhoff dat ze onderzoek doet naar design, kunst en industrie door twee eeuwen heen en bekijkt hoe zij hier recent onderzoek bij kan gebruiken. Dit leidde tot een onderzoeksproject [CREATE] en onderzoekscollectief [VIZIER] waarbij het soort onderzoek dat eerst door één persoon werd gedaan nu opgepakt wordt door meerdere mensen met verschillende achtergronden en vaardigheden. Een werkwijze waarmee zij tot haar pleidooi komt voor meer samenwerking tussen verschillende sectoren en disciplines die onderzoek doen naar en beleid schrijven voor de creatieve industrie.
Sociaal wetenschappers, beleidsmakers en historici verrichten immers allemaal vanuit hun eigen discipline onderzoek naar de creatieve industrie. Vaak hanteren zij dezelfde vragen: Waarom komt creativiteit tot bloei in bepaalde steden en waarom op bepaalde plekken? En welke voorwaarden en welke mechanismen zien wij daar? Het zijn vragen die te groot zijn om zelf te beantwoorden, maar die wel verbindend kunnen werken.
Het debat over de creatieve industrie werd vaak gedomineerd door sociale wetenschappers. Terwijl het toch ook om kunst cultuur en creativiteit gaat, het domein van de geestenwetenschapper. Voor sociale wetenschapers is het niet alleen van belang om vooruit te kijken maar ook om terug te kijken. Vanuit dit oogpunt startte Rasterhoff met collega-wetenschappers het collectief VIZIER waarbij zij trends en ontwikkeling in de hedendaagse creatieve industrie volgen en van context proberen te voorzien. Soms historisch, soms sociologisch en soms vanuit een antropologische invalshoek. Alles met als doel meer beeld en perspectief te creëren. Door samen te werken met andere disciplines word je gedwongen om buiten je eigen kader te kijken en denken, wat aanzet tot nieuwe vragen.