Boekmanstichting Kenniscentrum voor kunst, cultuur en beleid

Home » Actualiteit » Verslagen » Verslag symposium: Kaalslag of Cultuuromslag?

Verslag symposium: Kaalslag of Cultuuromslag?

Op 22 juni organiseerde de Boekmanstichting i.s.m. het Prins Bernhard Cultuurfonds het symposium Kaalslag of Cultuuromslag? Lees hier het verslag en bekijk de presentaties en verschillende reacties in de media. 

Kaalslag of Cultuuromslag?
Feiten, cijfers & kansen in de cultuur 2015

De afgelopen jaren is er fors bezuinigd op cultuur. Hoe heeft de sector die klappen weten op te vangen? Daarover organiseerden de Boekmanstichting en het jubilerende Prins Bernhard Cultuurfonds op 22 juni 2015 een symposium. Met als centrale vraag: is er sprake van kaalslag of cultuuromslag? Cijfers uit de Cultuurindex Nederland stuurden het programma dat met strakke hand gemodereerd werd door Simon Reinink, algemeen directeur van Het Concertgebouw.

Meer dan 250 bezoekers, vertegenwoordigers van culturele instellingen en beleidsmakers, beleefden in de goed gevulde kleine zaal van het Concertgebouw in Amsterdam een bewogen middag met zes presentaties en drie debatten over private bijdragen aan cultuur, cultuureducatie en amateurkunst, en werkgelegenheid. Een eenduidig antwoord op de centrale vraag is er niet. Hier en daar is sprake van kaalslag, maar het besef dat kunst niet langer ongelimiteerd gesubsidieerd wordt, heeft ook geleid tot een cultuuromslag. En naast sombere vooruitzichten zijn er ook lichtpuntjes.

Belang van cultureel aanbod
Keynote speaker en econoom Coen Teulings dekte zich bij voorbaat in met een variant op de beroemde woorden van Oscar Wilde: ‘Een econoom kent van alles de prijs, maar van niets de waarde.’ Hij gaf toe dat rendementsdenken in de culturele sector riskant is, maar hield niettemin een helder betoog waarin hij een verband legde tussen de aanwezigheid van podia en huizenprijzen. Die huizenprijzen liggen bijvoorbeeld rond Het Concertgebouw in Amsterdam vele malen hoger dan in Oost-Groningen. Waar meer gebeurt, is het aantrekkelijker wonen, stelde Teulings. En waar meer gebeurt, komt op den duur nog meer. Een breed cultureel aanbod trekt publiek dat ook weer behoefte heeft aan nieuw cultureel aanbod.

Teulings liet ook zien dat opleidingsniveau hand in hand gaat met de behoefte aan cultuur. En dat de invloed van een creatieve en hoogopgeleide bevolking op de vestiging van bedrijven en daarmee toename van werkgelegenheid met cijfers te onderbouwen is. Afgezet per 1000 inwoners heeft Amsterdam 20 concertuitvoeringen per jaar, Utrecht en Nijmegen volgen met respectievelijk 9 en 8,6. Afgezet tegen de gemeentelijke investeringen, waarbij die van de G35 en de G9 een stuk gunstiger zijn dan die van de G4, mag je concluderen dat de vier grote steden, en Amsterdam in het bijzonder, zich onvoldoende bewust zijn van wat cultuur voor de stad doet en zou de stad veel meer mogen investeren in cultuur.

Overheidsbezuinigingen
Het meest sombere verhaal van de middag kwam van Bastiaan Vinkenburg van Bureau Berenschot. Hij heeft voor Boekman 103 Wie geeft er aan cultuur? de cijfers van de afgelopen jaren op een rijtje gezet en daaruit blijkt dat de rijksoverheid fors gekort heeft op cultuur. In 2013 is ten opzichte van 2011 onder meer 24 procent bezuinigd op kunsten en 17 procent op erfgoed. Sinds 2013 neemt het budget weer langzaam toe. Provincies besteden in 2015 gezamenlijk 40 procent minder aan kunst, en gemiddeld 21 procent minder aan bibliotheken. Erfgoed blijft ongeveer op hetzelfde niveau als in 2011. Ook de gemeentes gaan bezuinigen. Trieste voorbeelden zijn Delft en Arnhem waar 40 procent van het budget voor cultuur is weggehaald en koploper Vlissingen, dat zelfs 65 procent sneed.

Met de bezuinigingen heeft ook een andere omslag plaatsgevonden. Verschillende cijferbronnen tonen minder cijfers, hanteren andere indelingen en zijn minder gedetailleerd. Wat er in 2014 gebeurd is en wat in dit jaar allemaal nog staat te gebeuren, is onduidelijk. Wel is er de verwachting dat er door aankomende gemeentelijke bezuinigingen nog zware klappen gaan vallen; daarbij lopen vooral de centra voor de kunsten groot risico. Snijden in het cursusaanbod betekent minder deelnemers en dus minder inkomsten.
 
Eigen inkomsten
Tegenover die daling aan subsidiegelden bekeek Vinkenburg ook de andere geldstromen: eigen inkomsten en private financiering, waarvoor hij diverse bronnen gebruikte, waaronder de cijfers die gepresenteerd zijn in Boekman 103. Over dat eerste zijn nauwelijks cijfers te vinden, maar een trendduiding wijst op daling van de eigen inkomsten van de podiumkunsten door afname vraag en aanbod, daling bij podia en theaters door minder aanbod, forse daling bij centra voor de kunsten door minder deelnemers en aanbod, en redelijke stabiliteit bij de bibliotheken, maar die hebben sowieso weinig eigen inkomsten.

Een behoorlijke stijging is te zien bij de musea, hoewel dat beeld enigszins gekleurd is. Het zijn vooral de grote musea zoals het Rijksmuseum, het Van Goghmuseum en het Gemeentemuseum in Den Haag die een forse stijging laten zien en daarmee de daling van eigen inkomsten bij de kleine musea weten te compenseren.

Deze ontwikkelingen zorgen voor een gemiddelde stijging van eigen inkomsten van culturele instellingen met 2 tot 3 procent per jaar door cultureel ondernemerschap en de groei bij grotere musea. Een forse bedreiging voor deze kleine groei, zo waarschuwt Vinkenburg, zou de verhoging van de btw van 6 naar 21 procent zijn.

De private financiering omvat sponsoring, private fondsen, loterijen en huishoudens. Deze is in 2013 van 5 naar 6 procent toegenomen binnen het totale cultuurbudget. De opbrengsten uit de laatste twee geldstromen blijven stabiel, uit private fondsen ontving de culturele sector iets meer. De stijging bij sponsoring kwam voor rekening van grote sponsoren die grote instellingen fors steunen.

Investeren in plaats van doneren
Wat kunnen private fondsen betekenen voor de culturele sector, was de centrale vraag in het eerste forum. Rien van Gendt, voorzitter van het bestuur van de Vereniging van Fondsen in Nederland (FIN), trapte af met de waarschuwing dat de culturele sector niet mag verwachten dat waar de overheid zich terugtrekt, de financiering wordt overgenomen door private fondsen. Tegelijk mag ook de overheid dat niet verwachten. Het kapitaal dat een fonds aan beleggingen heeft uitstaan, levert jaarlijks een rendement op dat gebruikt wordt voor goede doelen. Daardoor is het voor fondsen bijna onmogelijk om ineens veel grotere uitgaven te doen.

Tegelijk wees Van Gendt op een trend die vanuit de Verenigde Staten lijkt over te waaien: ‘We moeten als private fondsen veel meer investeren in plaats van doneren.’ Ook pleitte hij ervoor dat om als privaat fonds minder geld te steken in losse projecten en meer in de professionalisering van instellingen die deze projecten organiseren.

Ryclef Rienstra, directeur van de VandenEnde Foundation, wees op de lichte groei van het aantal fondsen in de afgelopen jaren en op een groei van hun uitgaven in de periode van 2005-2013 van 60 miljoen euro naar ruim 90 miljoen euro per jaar. Hij schetste de situatie van selfmade ondernemers die ontdekken wat cultuur betekent. ‘Die willen iets terugdoen en ook anderen daarvan laten genieten, bijvoorbeeld door educatieve programma’s.’ Daarbij zetten private fondsen ook in op cultureel ondernemerschap, ze bieden de mogelijkheid om externe deskundigheid te leveren en toegang tot nieuwe netwerken. Het gaat kortom niet alleen om geld maar ook om vaardigheden.

Lekker mecenassen
Martijn Sanders, onder meer voorzitter van de Vereniging Rembrandt en het Holland Festival, brak een lans voor een andere vorm van private bijdragen aan de cultuur: de vriendenvereniging. Door relatief kleine bijdragen van heel veel mensen ontstaat ook een aanzienlijk bedrag. Hij wees er wel op dat deze verenigingen de kosten in de hand moeten zien te houden.

De winst van dergelijke vriendenverenigingen zit volgens Sanders vooral in de toekomst: door op relatief jonge leeftijd als lid van een dergelijke vereniging ruimschoots te genieten van allerhande cultuuruitingen, neemt de kans toe dat diegene op latere leeftijd substantiëler gaat bijdragen. Sanders is erg gecharmeerd van vriendenverenigingen als Holland Festival Young en Entrée (tot 30 jaar) en Next (tot 40 jaar) van Het Koninklijk Concertgebouworkest, want dat model biedt betrokkenheid zonder nadelen.

Pas werd Adriana Esmeijer, directeur van het Prins Bernhard Cultuurfonds, door een donateur gevraagd wanneer er weer eens een gelegenheid was om ‘lekker te mecenassen’. Zij ziet voldoende bereidheid om als mecenas de helpende hand te bieden, maar alleen als de overheid dat ook faciliteert. ‘Geld geven alleen om geld te geven is er niet bij.’

Daarnaast wees ze op het grote risico dat de nieuwe kansspelwetgeving met zich mee zou kunnen brengen. Door online nieuwe aanbieders toe te moeten laten, zonder de verplichting om een deel van de inkomsten af te dragen aan cultuur, bestaat de kans dat een grote geldstroom gaat wegvallen. Esmeijer roept vooral de overheid op om te waken over de loterijen, die na de overheid zelf de grootste geldschieter voor de culturele sector zijn.

Cultuureducatie en amateurkunst
Na het overwegend positieve verhaal van de private fondsen was er aandacht voor cultuureducatie en amateurkunst, waaruit een minder rooskleurig beeld naar voren kwam. Marlies Tal, beleidsmedewerker Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) zette de ontwikkelingen – binnen- en buitenschools – uiteen.

Alhoewel de overheid met het programma Cultuureducatie met Kwaliteit in structureel cultuuronderwijs op de basisschool investeert, lijkt het draagvlak voor cultuuronderwijs op scholen te zijn afgenomen. Deze scholen zetten weliswaar vaker vakleerkrachten in, maar van daadwerkelijke samenwerking met groepsleerkrachten is nauwelijks sprake. 85 procent van de basisscholen heeft echter wel een cultuurcoördinator. Maar getallen, zonder duiding, kunnen soms een onterecht beeld schetsen. Zo is het gemiddeld aantal uren per jaar dat deze cultuurcoördinatoren aan hun taak kunnen besteden tussen 2009-2014 gedaald van 48 naar 20. ‘Dan kun je nauwelijks verwachten dat zij een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het cultuuronderwijs op hun scholen.’

Voor het voortgezet onderwijs zijn er nog geen cijfers bekend. Wel zijn er lichtpuntjes. Zo is het de bedoeling dat het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) vanaf 2017 afgesloten wordt met een cijfer. ‘Doordat het meetelt voor het examen, krijgt het meer gewicht’, aldus Tal.

Ook in de actieve deelname aan amateurkunst is er sprake van een daling: de Cultuurindex Nederland signaleert een daling in podiumkunsten, maar een lichte stijging in beeldende kunsten. De afnemende participatie onder volwassenen vormt een zorgelijke ontwikkeling, stelt Tal. ‘Mensen zeggen in enquêtes minder vrije tijd te hebben en veel van die vrije tijd te besteden aan internet.’

Lange adem
Hoe zit het met het beleidsideaal van toegang voor iedere burger tot cultuureducatie en amateurkunst versus de praktijk van verschraling van het aanbod was de vraag die centraal stond in het tweede forum. Musicus en fiscaal jurist Bart van Meijl, onder meer voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Muziek Organisatie, was daarover kort, maar krachtig: ‘Als muziekscholen omvallen, is er straks geen educatie meer over.’

Zelfstandig cultuureducator Monique Warmer toonde zich ook bezorgd. Cultuureducatie heeft inhoudelijk veel te bieden: het leert kinderen om naar de wereld om hen heen te kijken en hun eigen plek daarin te bepalen. ‘Maar het aanleren van die manier van denken ligt nu exclusief bij de groepsleerkracht, die daar op de pabo ontoereikend op wordt voorbereid.’ Volgens haar kunnen kunstenaars die rol veel beter invullen.

Stéfanie van Tuinen, leerplanontwikkelaar bij het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO), vroeg om meer samenwerking tussen scholen en centra voor de kunsten. Dat is ook een van de kernpunten van Cultuureducatie met Kwaliteit.

Op de vraag van dagvoorzitter Simon Reinink welke infrastructuur nodig is, schilderden de forumdeelnemers een weinig eenduidig beeld. Volgens Van Meijl moet cultuuronderwijs op de basisschool beginnen, moeten leerkrachten daar laten zien dat cultuur een wezenlijk onderdeel is van opvoeding en opleiding, maar beschikken ze daarvoor nu nog over onvoldoende bagage.

Wat Van Tuinen betreft mag de overheid de kerndoelen concreter maken, zodat scholen beter weten wat er van hen wordt verwacht. ‘Scholen zijn zelf al niet gelukkig met de te grote nadruk die rekenen en taal in hun ogen krijgen, maar van een echte verschuiving met meer aandacht voor cultuur is vooralsnog geen sprake.’

Volgens Tal zouden leerkrachten zich al minder onzeker voelen als er een geringere focus zou komen op hoge cultuur. Ze stelde dat scholen veel meer gebruik zouden kunnen maken van de eigen culturele omgeving. Van Meijl knikte en noemde Heerlen als concreet voorbeeld. Daar hebben de plaatselijke harmonieën een deel van de muziekeducatie op zich genomen. Dan gaat het niet alleen om samen muziek maken, maar ook over sociale cohesie en het bij elkaar brengen van mensen.

Hoewel de panelleden zinnige bijdragen gaven, bleken de uitgangspunten te divers om een luid en duidelijk antwoord te kunnen geven op de vraag hoe cultuureducatie de komende jaren de sector kan versterken.

Onwerkelijke werkelijkheid
Hoe kijken jonge, startende makers aan tegen de culturele sector? Jarl Schulp liet zien waar hij onder meer als organisator van het FIBER Festival tegenaan loopt. Jazeker, het gebruik van technologie in projecten voor een breder publiek wordt alom gewaardeerd, maar een eigen ruimte, waar hij dringend behoefte aan heeft, is er vooralsnog niet. Daardoor ontbreekt zichtbaarheid en is het moeilijk om eigen inkomsten te genereren. Van een meer structurele financiering is nog helemaal geen sprake.

Cabaretière Carolien Borgers nam het publiek mee naar haar jeugd in Etten-Leur waar zij als 9-jarige kennismaakte met het theater, met de magie van een werkelijkheid binnen een onwerkelijkheid. Het idee van ‘dat wil ik ook’ heeft haar vervolgens voortdurend gestimuleerd om keuzes te maken om uiteindelijk te komen waar ze nu is. Cabaret makend, zonder enige vorm van subsidie omdat cabaret gezien wordt als een commerciële kunstvorm. Spelend in theaters door het hele land, waarvan er af en toe eentje gedwongen is de deuren te sluiten. ‘En daarin zit de grote bedreiging.’ Door dat kleine theatertje in Etten-Leur heeft Borgers zich wel weten te ontwikkelen. ‘En dus moet de culturele sector, maar vooral de overheid ervoor waken dat straks het ontbreken van de magie van het onwerkelijke nog de enig werkelijkheid is.’

Vrijwilligers
Na de private fondsen en de educatie, was het tijd voor het derde forum: werkgelegenheid in de (podiumkunsten)sector. Als inleiding presenteerde Dimitri Lahaut van de Boekmanstichting cijfers uit de Cultuurindex Nederland over de toegenomen inzet van vrijwilligers in de periode 2005-2013, een effect van bezuinigingen in de cultuursector en verschuivingen op de arbeidsmarkt.

Terwijl het aantal werkenden in de podiumkunsten steeg, is het aantal fte’s fors gedaald. Die teruggang wordt grotendeels opgevangen door de inzet van vrijwilligers. Ook de kleine en middelgrote poppodia drijven op de inzet van vrijwilligers.

De verschuiving in de arbeidsverhoudingen van betaalde banen naar zzp’ers en vrijwilligerswerk stond centraal in het derde forum. Wat betekent die verschuiving voor de productie, distributie en afname in de (podium)kunsten? VPRO-directeur Lennart van der Meulen zocht het probleem een niveau hoger. Hij maakt zich vooral zorgen over het feit dat jaarlijks 1,2 miljard euro die via de publieke omroep aan cultuur wordt besteed, wegvloeit in de zakken van buitenlandse partijen. ‘Als dat geld binnen de sector beschikbaar zou blijven, zouden veel problemen snel opgelost zijn.’ Dus hamerde hij erop dat Den Haag daar wat aan gaat doen.

Vervolgens pleitte hij voor verantwoord werkgeverschap. Aukje Bolle, zakelijk directeur van Korzo, stemde in met de roep om eerlijke contracten. Ze gaf als voorbeeld dat kunstenaars soms 80 uur per week werken, maar nauwelijks mogelijkheden voor scholing hebben, ‘terwijl wel van ze wordt verwacht dat ze tot de top in hun sector behoren’.

Kwaliteit
Tanja Mlaker, zakelijk leider van De Nationale Opera, haakte aan bij het verhaal van digitaal kunstenaar Schulp en vroeg vooral aandacht en ruimte voor jonge kunstenaars, om zo continuïteit in de kunsten te waarborgen. In het grote aantal betrokken vrijwilligers ziet ze zowel de kracht als de kwetsbaarheid van de sector. ‘Door te veel vrijwilligers en te weinig professionele sturing kan de kwaliteit van de sector op den duur in het geding komen.’

Op de vraag van dagvoorzitter Reinink of de inzet van vrijwilligers in de culturele sector niet een vorm van erosie is, antwoordde Bolle dat je wel onderscheid moet maken. ‘Vrijwilligers die ervoor zorgen dat een festival goed loopt, zijn niet te vergelijken met werklozen die toch graag in de culturele sector willen werken.’ Daar was Van der Meulen het mee eens. Net zoals niet ieder persoon met een mobieltje zich journalist kan noemen, ontbreekt ook in de culturele sector soms de schifting tussen amateurs en professionals die vakmanschap leveren.

Bolles ervaring als zakelijk leider is dat werknemers vrijwel nooit vragen om meer geld, maar daarentegen vaak bereid zijn om hetzelfde te blijven doen voor minder geld. ‘Dat zou ook wel eens mogen veranderen.’

Met de opmerking vanuit de zaal om niet langer te spreken van vrijwilligers, maar van onbetaalde arbeid, kunnen instellingen bijvoorbeeld in jaarverslagen duidelijk maken hoeveel werk er noodzakelijk is om op topniveau te blijven draaien en dus ook hoeveel geld er in feite nodig is.

Achter de schermen
Erik Akkermans, als voorzitter van de Federatie Cultuur deel uitmakend van de Stuurgroep Sectorplan Cultuur, waarschuwde dat als er dingen gaan wegvallen, er nog veel meer verdwijnt dan direct zichtbaar is. Hij noemde als voorbeeld Toneelgroep Amsterdam, waar de kwaliteit van het gezelschap niet alleen wordt bepaald door de spelers, maar bijvoorbeeld ook door die van de technici. Om die kwaliteit hoog te houden stelt Akkermans dat het noodzakelijk is mogelijkheden te bieden tot regelmatige bijscholing. Met name in de theatertechniek zijn er veel ontwikkelingen. Het is een goed voorbeeld van hoe inhoudelijke en technische kwaliteit samenhangen en hoe groot het belang is van professionalisering, opleiding en scholing, aldus Akkermans.

Ook constateerde hij dat opvallend veel zzp’ers vooral liefde voor de sector laten zien en slechts geringe zakelijkheid en beperkte mobiliteit. Leerwerkplekken die er zijn, blijken vooral leerplekken waar steeds weer anderen goedkoop werk verrichten zonder uitzicht op een baan, waarvoor die plekken in eerste instantie bedoeld waren. En dus is er een aantal maatregelen nodig op het gebied van training en scholing, maar ook voor het behoud van banen. Maatregelen die aan bod komen in het Sectorplan. Akkermans riep niet alleen de culturele instellingen, maar ook hun brancheorganisaties op om daar een succes van te maken.

Al met al ontstond tijdens dit derde forum het beeld van instellingen die roeien met de riemen die ze hebben en waarvoor dringend maatregelen nodig zijn. Want als de kwaliteit in het geding komt is de sector nog veel verder van huis.

Toverwoord
Samenwerking, zo stelde Marielle Hendriks, directeur van Boekmanstichting, in haar slotwoord, bleek deze middag het toverwoord. Samenwerking tussen publiek en privaat, tussen scholen en cultuursector, tussen kunstenaars en docenten, tussen professionals en vrijwilligers en tussen de culturele sector en de publieke omroep.

Er zou meer geluisterd moeten worden naar de culturele sector, omdat zij in belangrijke mate het imago van Nederland bepaalt. Het draagvlak voor cultuur bij vrijwilligers en via private giften en fondsen laat een positieve ontwikkeling zien. Maar het mag duidelijk zijn dat overheidssubsidies, of beter gezegd overheidsinvesteringen broodnodig blijven voor een divers en toegankelijk cultuuraanbod én voor de doorstroom van de basis naar de top. 

Zoals de Cultuurindex Nederland laat zien blijft de actieve cultuurparticipatie gevangen in een dalende lijn. Tien jaar geleden stond deze op 100, nu is ze afgezakt naar 61. We mogen hopen dat minister Bussemaker op tijd zal zijn met haar beleidswijzigingen in dit domein. Want het gevaar bestaat dat we gezamenlijk afstevenen op een verloren generatie wat betreft makers en bezoekers. 

Er is weliswaar nog veel te wensen over, maar de sfeer is wel weer positiever. De veranderde tone of voice bij de overheid doet de sector goed.  En … zo hield Hendriks haar publiek voor, met koningin Máxima als erevoorzitter van muziekonderwijs in Nederland heeft de culturele sector eindelijk een geweldige ambassadeur. ‘De culturele sector heeft de sport eruit gesprint!’

Verslag door Peter Zunneberg

Verslag in pdf 

Presentaties

Het rendement van de kunst 
Coen Teulings (University of Cambridge / Universiteit van Amsterdam)

Financiering van de cultuursector 2005-2015 
Bastiaan Vinkenburg (Berenschot)

Stand van zaken cultuureducatie en amateurkunst
Marlies Tal (LKCA)

Wat zegt de Cultuurindex Nederland over de werkgelegenheid en vrijwilligers in de podiumkunsten? 
Dimitri Lahaut (Cultuurindex)

Kansen en bedreigingen
Jarl Schulp (FIBER

"Het waanidee binnen de theaterwereld"
Carolien Borgers (Cabaretière)

 

In de media

‘Rol private cultuurfondsen wordt onderschat’
Claudia Kammer

'De grootste klap komt nog' : subsidie onderzoek Berenschot
Joris Zwetsloot
de Volkskrant 23-6-2015

Kunstsector blij met cultuurplannen ondanks bezuinigingen
Nieuwsuur 22 juni 2015

Negativisme cultuurbeleid Rutte I niet gecorrigeerd door Rutte II
Blog George Knight 22-6-2015

Werk vrijwilligers steeds belangrijker voor culturele sector
Sandra Kooke
Trouw 20-6-2015
 
















Bekijk meer: Verslagen

Partners & subsidiënten