Deze pagina gaat over de Regionale Cultuurindex uit 2018, met data over 2016. Als opvolger hiervan presenteerden de Boekmanstichting en Atlas Research in 2022 de Regionale Cultuurmonitor met data over 2019.
Concentratie en beeldende kunst
Beeldende kunst is er om gezien te worden. Bovendien is het voor kunstenaars van groot belang dat hun werk geëxposeerd wordt, niet alleen als inkomstenbron maar ook als manier om een stem te krijgen en de wereld nieuwe perspectieven te tonen. Hoeveel kunstenaars er per provincie zijn en onder welke omstandigheden zij hun werk maken weten we niet. Cijfers over waar de kunst te zien is en hoeveel mensen dat doen, hebben we wel. In combinatie met cijfers over financiering van de beeldende kunsten is het mogelijk om op provinciaal niveau de infrastructuur en mogelijkheden te schetsen waarbinnen kunstenaars hun beroep kunnen uitoefenen.
In deze sectoranalyse van de beeldende kunst zijn ook de cijfers over cultuureducatie opgenomen.
14 december 2018
Delen
Tabel 1. Overzicht van indicatoren binnen de sector Beeldende kunst.
Het belang van de locatie
‘Galeries die een focus hebben op de (internationale) kunstscene zullen kiezen voor een stad die ertoe doet in deze scene. De grote steden in de Randstad, met verschillende kunstbeurzen, opleidingen en interessante presentatie-instellingen, musea en andere toonplekken, zijn daarom de steden waar veel galeries gevestigd zijn.’ Dat constateren Olav Velthuis en Sandra Smallenburg in het onderzoek naar galeries in Nederland van de Nederlandse Galerie Associatie (NGA). Vervolgens toont het onderzoek dat 60 procent van de galeries zich in de vier grote steden bevindt en een derde van het totale aanbod in Amsterdam (Jong et al. 2017, 19). [1] Het is dan ook niet verwonderlijk dat vooral Noord-Holland en Zuid-Holland een sterke positie hebben in het aanbod van beeldende kunst. In absolute aantallen zijn hier de meeste galeries en musea voor beeldende kunst te vinden. Als de getallen worden bekeken per hoofd van de bevolking, behouden ze wat de galeries betreft – geheel in lijn met het rapport van de NGA – deze positie. Voor de musea voor beeldende kunst is dit echter niet het geval; per hoofd van de bevolking zijn deze in Friesland het meest te vinden, gevolgd door Limburg en Noord-Brabant. Pas daarna komen Zuid- en Noord-Holland in beeld. De concentratie van de beeldende kunst ligt dus niet per definitie in de Randstad, zoals het citaat waarmee deze alinea begon, suggereert.
[1] Het is belangrijk om op te merken dat het hierbij alleen gaat om galeries voor hedendaagse kunst.
Dit blijkt ook als we kijken naar andere locaties waar beeldende kunst te zien is: de presentatie-instellingen. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat hiervan geen overzicht beschikbaar is dat compleet genoeg is om deze ook als indicator op te nemen in de Regionale Cultuurindex. Kijken we echter naar de ledenlijst van de Zaak Nu, de vereniging die de belangen behartigt van de presentatie-instellingen in Nederland, dan bieden de locaties van de 85 aangesloten organisaties een handreiking. [2] Hoewel ook hier per hoofd van de bevolking het grootste aanbod in Noord- en Zuid-Holland is, is dit aanbod in Friesland nauwelijks lager. Het aanbod in Zeeland en Groningen is vervolgens vergelijkbaar met dat in Utrecht (zie figuur 1).
[2] De ledenlijst is te vinden op http://www.dezaaknu.nl/leden/. Laatst geraadpleegd op 30 november 2018.
Figuur 1. Aantal presentatie-instellingen per hoofd van de bevolking (x1.000).
Deze cijfers zijn niet als indicator opgenomen in de Regionale Cultuurindex.
De graag geziene gast
Men hoeft dan misschien niet per definitie naar de Randstad om beeldende kunst te zien, dit is wel wat de meeste mensen doen. Waar het bezoekers betreft, is per hoofd van de bevolking Noord-Holland de grootste magneet voor bezoekers aan zowel musea als galeries voor beeldende kunst. Vooral wat musea betreft neemt de provincie een absolute koppositie in, wat voor een groot deel te verklaren is door buitenlands bezoek aan Amsterdamse musea. Zoals ook uit de analyse van de pijler Geldstromen blijkt, toont de AmsterdamseMuseum Monitor 2016 dat de Amsterdamse musea in 2015 meer dan 13 miljoen bezoeken telden, oftewel het overgrote deel van de ruim 14 miljoen bezoeken die de musea in de provincie Noord-Holland volgens het CBS in hetzelfde jaar ontvingen (Snoeker et al. 2016 en CBS 2018b). Wanneer we Noord-Holland buiten beschouwing laten, worden de meeste bezoeken per hoofd van de bevolking aan musea voor beeldende kunst afgelegd in Zuid-Holland, gevolgd door Groningen, Utrecht en Friesland.
In tegenstelling tot bezoek aan musea, dat al jaren achtereen toeneemt, loopt het bezoek aan galeries voor hedendaagse kunst al enige tijd terug (Jong et al. 2017). Van deze beweging hebben we op regionaal niveau nog geen cijfers, maar gezien het feit dat het overgrote deel van deze galeries zich bevindt in Noord-Holland en Zuid-Holland (309 van de in totaal 442 galeries), valt te verwachten dat de grootste gevolgen van deze ontwikkeling in die provincies merkbaar zijn. Te meer omdat het bezoek per hoofd van de bevolking in deze provincies het hoogst is. Het bezoek aan galeries gaat vrijwel gelijk op met het aanbod. Wel is het opvallend dat het aanbod aan galeries in Noord-Brabant (zevende) en Gelderland (achtste) minder is dan gemiddeld, maar dat deze provincies wat betreft het bezoek hieraan respectievelijk derde en vierde in de rij staan.
Een potentiële inkomstenbron
Gelderland is een van de drie provincies waarvan cijfers beschikbaar zijn over de gemiddelde omzet per galerie. Voor de andere provincies was er binnen het marktonderzoek dat APE en Aemuse uitvoerden in opdracht van de NGA te weinig respons om tot een gemiddelde omzet te komen. De omzet in Gelderland bedraagt 103.125 euro. In Zuid-Holland is dit 188.690 euro en in Noord-Holland 317.803 euro (maatwerk APE). Dus niet alleen wat betreft het aantal galeries en bezoeken, maar ook in de omzet van galeries is Noord-Holland de belangrijkste speler, in grote mate vanwege Amsterdam.
De geldstromen van de musea kunnen niet worden uitgesplitst naar type museum. Het is daarom niet bekend hoeveel geld er omgaat in de musea voor beeldende kunst. Geldstromen die wel – grotendeels – naar beeldende kunst gaan, zijn de langlopende subsidies van het Mondriaanfonds. Dit Rijkscultuurfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed verstrekte in 2016 in acht provincies meerjarige subsidies. Per hoofd van de bevolking was de besteding met 150.000 euro het hoogst in Zeeland. Zeeland wordt hierbij gevolgd door Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht waar hogere bedragen worden toegekend, maar ook meer inwoners zijn. Naast de meerjarige subsidies (26 in 2016) besteedt het Mondriaanfonds uiteraard geld middels projectsubsidies. Het was niet mogelijk om deze gegevens mee te nemen in de Regionale Cultuurindex. Het Mondriaanfonds is echter niet de enige weg waarop de Rijksoverheid op structurele wijze geld besteedt aan beeldende kunst.
Ook in de culturele basisinfrastructuur (BIS) zijn organisaties opgenomen die zich richten op beeldende kunst. Zoals in de analyse van de pijler Geldstromen te zien is, gaat het grootste deel van het geld dat binnen de BIS wordt uitgekeerd naar de musea. Binnen deze pijler maken we geen uitsplitsing naar type museum, maar kijken we naar welke musea in de BIS zitten en wat aan hen is uitgekeerd. Daaruit volgt dat grofweg de helft van het budget van 167,3 miljoen euro naar musea voor beeldende kunst gaat. In de pijler Geldstromen tonen we ook dat overige organisaties voor beeldende kunst – zoals presentatie-instellingen – die uit de BIS geld krijgen uitgekeerd, zijn te vinden in Groningen, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg. In Limburg wordt per hoofd van de bevolking door provincie en gemeenten samen het meeste geld besteed aan beeldende kunst, gevolgd door Groningen en Noord-Brabant (CBS 2018a).
Naast de professionele beoefening
Naast passieve cultuurparticipatie, zoals het bezoeken van professionele beeldendekunstinstellingen, beoefenen veel mensen in hun vrije tijd beeldende amateurkunst. Cijfers over deze actieve cultuurparticipatie zijn onder andere te halen uit het tijdsbestedingsonderzoek dat vanuit het LISS-panel wordt uitgevoerd. Deze cijfers over de tijd die mensen besteden aan handenarbeid, schilderen, tekenen, boetseren en pottenbakken zijn ook opgenomen in de Cultuurindex Nederland. Op basis van deze gegevens kunnen we signaleren dat deze tijdsbesteding tussen 2005 en 2015 met 30 procent is afgenomen (Cultuurindex Nederland 2017). Nu is het ook mogelijk om te zien in welke provincies de meeste tijd aan amateurkunst wordt besteed. Drenthe, Overijssel en Noord- en Zuid-Holland spannen de kroon. Opvallend is dat deze provincies – op Overijssel na – aanzienlijk minder goed presteren bij de indicatoren over cultuureducatie.
In de opzet van de Regionale Cultuurindex is ervoor gekozen om de indicatoren over cultuureducatie op te nemen in de sector beeldende kunst. Dit is vooral een pragmatische keuze die voortkomt uit het feit dat over zowel de beeldende kunst als over cultuureducatie momenteel weinig indicatoren beschikbaar zijn. Om het totaaloverzicht bij de sectoren daarbij niet scheef te laten groeien, worden de cijfers over beeldende kunst en cultuureducatie in deze overzichten bijeengebracht. Uiteraard is het mogelijk om de indicatoren ook los te bekijken en heeft de opsplitsing in categorieën geen invloed op het eindresultaat van de pijlers. Mochten er in de toekomst meer cijfers voor deze beide velden beschikbaar komen, dan kunnen ze alsnog apart vertoond worden.
Cultuureducatie
De Inspectie van het Onderwijs merkt in haar onderwijsverslag over De Staat van het Onderwijs 2016/2017 op dat in onder andere cultuureducatie ‘vaker achteruitgang dan vooruitgang’ te zien is binnen het primair onderwijs (Jonk et al. 2018, 15). In Het culturele leven van het Sociaal en Cultureel Planbureau haken de auteurs hierop aan met een overzicht van wat bekend is over cultuureducatie, in het primair- en voortgezet onderwijs en verzorgd door culturele instellingen (Broek et al. 2018). Uit dit overzicht blijkt dat er regelmatig rapportages verschijnen waarin de kwaliteit van cultuureducatie wordt gemonitord aan de hand van bijvoorbeeld het aantal uren dat in het curriculum aan cultuuronderwijs wordt besteed en het aantal scholen dat samenwerkt met culturele instellingen. Desalniettemin is geen van deze data momenteel geschikt om op regionaal niveau goed vergelijkbaar inzicht te geven in het aanbod, gebruik of de geldstromen van cultuureducatie.
In de Regionale Cultuurindex is er daarom voor gekozen om de cijfers over cultuureducatie voor deze editie te beperken tot de cijfers uit het Kunsteducatie Analyse Systeem van Cultuurconnectie. Hiermee krijgen we op provinciaal niveau zicht op het aantal centra voor de kunsten dat lid is van Cultuurconnectie, het aantal scholen waarmee zij samenwerken en wat hun inkomsten zijn. Het aantal leerlingen en cursisten dat zij bedienen is niet opgenomen omdat hierbij een dubbeling zou ontstaan met andere data. We zijn ons er van bewust dat hiermee niet het geheel aan aanbieders van cultuureducatie en de daarmee gemoeide inkomsten in zicht komt, en dat er ook geen totaalbeeld van cultuureducatie in Nederland wordt gegeven. [3] Wel zijn dit nieuwe cijfers die goede handvatten geven voor verdere analyse.
Wat opvalt is dat er in Groningen per hoofd van de bevolking relatief veel centra voor de kunsten zijn, die een groot aantal scholen bereiken en daarmee meer inkomsten genereren dan in veel andere provincies. De hoogste inkomsten per hoofd van de bevolking komen echter binnen bij de centra voor de kunsten in Limburg, terwijl deze provincie een gemiddeld aantal centra voor de kunsten kent die een zeer laag aantal scholen bereiken. Dit beeld komt ongeveer overeen met de situatie in Noord-Brabant. Een logische verklaring zou kunnen zijn dat deze centra voor de kunsten een hoog aantal betalende cursisten hebben. Dit blijkt echter niet direct uit de achterliggende cijfers. Het zou interessant zijn om de financieringsmix van deze centra voor de kunsten beter te analyseren. Verder is per hoofd van de bevolking het totaal aan infrastructuur en inkomsten binnen de provincies Gelderland en Flevoland het kleinst.
[3] Dat het geven van een beeld van het aanbod en bijbehorende inkomsten momenteel moeilijk is, valt ook op te maken uit de rapportage Pilot aanbod kunst- en cultuureducatie 2015: herstart van de statistiek kunstzinnige vorming van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2016) en de inspanningen van het CBS die hierop volgden.
[1] Het is belangrijk om op te merken dat het hierbij alleen gaat om galeries voor hedendaagse kunst.
[2] De ledenlijst is te vinden op http://www.dezaaknu.nl/leden/. Laatst geraadpleegd op 30 november 2018.
[3] Dat het geven van een beeld van het aanbod en bijbehorende inkomsten momenteel moeilijk is, valt ook op te maken uit de rapportage Pilot aanbod kunst- en cultuureducatie 2015: herstart van de statistiek kunstzinnige vorming van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2016) en de inspanningen van het CBS die hierop volgden.
Partners & subsidiënten
Deze site gebruikt functionele cookies en externe scripts om je beleving te verbeteren. Voor meer informatie bekijk onze Cookie- en Privacyverklaring
Privacyinstellingen
Privacy instellingen
Wij maken gebruik van cookies
De Boekmanstichting maakt gebruik van cookies voor het anoniem meten van het websitebezoek en het vergroten van het gebruikersgemak.
Opmerking: Deze instellingen zijn alleen geldig voor de browser en het apparaat dat je nu gebruikt.
Google Analytics
Analytische cookies verzamelen informatie over uw gebruik van de website. Met deze informatie kunnen wij die zo goed mogelijk laten werken. Dankzij de analytische cookies weten we bijvoorbeeld welke pagina’s het vaakst worden bezocht, kunnen we problemen vastleggen en weten we welke advertenties effectief zijn. Zo zien we hoe het publiek in zijn algemeen de website gebruikt, in plaats van een enkele persoon. Met die informatie analyseren we het verkeer op de website.