Spui 25 in Amsterdam bood 11 november plaats aan een drukbezocht debat en een boekpresentatie, georganiseerd door de Vereniging Bedrijfscollecties Nederland (VBCN) i.s.m. de Nederlandsche Bank. De boekpresentatie was na afloop van het debat.
De publicatie is een verslag van het symposium over de plaats van bedrijfscollecties in de kunstwereld, dat precies een jaar geleden plaatsvond ter ere van het vijfjarig bestaan van de VBCN. Alexander Strengers (VBCN) overhandigde het eerste exemplaar aan Diana Wind (Stedelijk Museum Schiedam, bestuurslid van de Nederlandse Museumvereniging (NMV)). Aanvankelijk zou Wind ook deelnemen aan het debat, maar door de herfstige weersomstandigheden kwam ze pas kort voor afloop van de bijeenkomst binnenwaaien. Gelukkig nog net op tijd om het boekje in ontvangst te nemen. Zij verving in die rol overigens Siebe Weide van de NMV, die verhinderd was. Verder verliep de bijeenkomst volgens planning.
Arnold Witte, universitair docent Cultuurbeleid aan de UvA en medeauteur en –redacteur van het boek Bedrijfscollecties in Nederland (Nai Uitgevers, 2009) was gespreksleider. De panelleden waren: Ella van Zanten (Kunstzaken Rabobank), Hans Meijs (Achmea Kunstcollectie), Macha Roesink (De Paviljoens Almere), Edwin Jacobs (Centraal Museum Utrecht) en Hester Alberdingk Thijm (AkzoNobel Art Foundation).
Tijdens het debat in 2009 waren thema’s als veilingen, dreigende afstoting van collecties en door de crisis gereduceerde budgetten de aanleiding om samenwerking tussen bedrijfscollecties en musea aan de orde te stellen. Aanleiding voor dit debat op Spui 25 waren de plannen van verschillende bedrijven om een eigen expositieruimte te starten om hun collecties aan een groter publiek te tonen. Wat zijn de achtergronden van deze trend en vormt deze een hindernis of juist een nieuwe opening naar verdergaande samenwerking met musea?
Van Zanten vertelde dat de Rabobank met de kunstcollectie, die vanaf 1984 is ontstaan, meer naar buiten wil treden, onder het motto: Kunst verdient publiek, publiek verdient kunst. Uit lopend onderzoek was gebleken dat de zichtbaarheid van de bedrijfscollectie zowel intern als extern gering is en verbetering behoeft. Eerst is nog overwogen om daarvoor musea te benaderen, maar er is gekozen om de kunstwerken in 2011 een prominente plaats te geven in de nieuwe uitbreiding van het bankgebouw in Utrecht. Op de (openbare) begane grond komt naast een enorme expositieruimte een muur van maar liefst 36 meter lang, helemaal bestemd voor kunstwerken. Zowel voor werken uit eigen collectie als voor solotentoonstellingen van individuele kunstenaars. Ook de 25 niet-openbare verdiepingen daarboven zullen worden ingericht met kunst uit de eigen collectie. Het nieuwe collectiebeleid, getiteld Van verzamelen naar verzilveren, bestaat tevens uit publieksprogramma’s, zoals rondleidingen en lezingen, voor zowel intern als extern publiek. Misschien niet vreemd, maar wel opvallend, was dat tijdens de bijeenkomst toenadering leek te ontstaan tussen Van Zanten en Jacobs, directeur van het Utrechts Museum…
Ook Meijs van Achmea Kunstcollectie in Leiden sprak van een uitdaging om meer extern publiek te bereiken met de bedrijfscollectie. Daarvoor ziet hij mogelijkheden om samen te werken met culturele instellingen, met name in Leiden, zoals De Lakenhal. Ook hij streeft naar meer zichtbaarheid van de collectie. Alberdingk Thijm (AkzoNobel Art Foundation) was het met hem eens, maar zij onderstreepte met veel meer nadruk het belang van samenwerken met musea. Niet alleen om kunstwerken uit te wisselen, maar ook om gezamenlijk exposities te organiseren en expertise te delen. Jacobs reageerde alvast opgewonden. Ervaring met bedrijfscollecties heeft hij weliswaar nog niet, maar hij staat er wel voor open. Samenwerken is altijd essentieel, vindt hij. Roesink, directeur van De Paviljoens, Almere, viel hem bij. Zij was in het verleden betrokken bij zowel de kunstcommissie van de Rabobank als de Caldic Collectie. Zij plaatste de rol van museum- en bedrijfscollecties in een brede context, benadrukte de maatschappelijke functie van collecties en hun onderkomens.
Publieksbereik was een veelgehoord woord tijdens de bijeenkomst, met name Jacobs bleef er maar op terugkomen. Maar over welk publiek hebben we het eigenlijk, vroeg Witte. Jacobs reageerde: Het gaat er vooral om dat je door samen te werken meer mensen kunt bereiken. Hij noemde als voorbeeld het succes van het Dick Bruna Huis dat financieel wordt ondersteund door de BankGiro Loterij (BGL). 2011 is het Jaar van het Konijn, kondigde hij aan, en dat wordt een groot feest! Een leuk voorbeeld van vruchtbare samenwerking, maar de BGL is geen bedrijfscollectie… Ook bij Meijs is publieksbereik belangrijk, dat neemt niet weg dat een bedrijf nu eenmaal geen museum is. Hij organiseerde weliswaar een expositie waarbij zowel werknemers als externe bezoekers kunstwerken uit de bedrijfscollectie konden aankopen, maar dat doet hij af als een 'typisch inter pr-dingetje', vooral bedoeld om werknemers tegemoet te komen. Roesink trok de discussie weer wat breder. Zij gaf aan dat bedrijfscollecties, net als museumcollecties, niet alleen bedoeld zijn voor het publiek, maar ook voor kunstenaars. Die waren nog niet aan bod gekomen. Ze benadrukte ook dat bedrijven en musea met hun collecties de humuslaag zijn die de beeldende kunsten voeden. Bedrijven zouden ook moeten investeren in kunstenaars en hun projecten, zoals musea doen. Niet door het geven van opdrachten, maar door kunstenaars financieel te ondersteunen en budgetten te verstrekken. Alberdingk Thijm beaamde dat bedrijven artistieke maakprocessen kunnen ondersteunen. Het gaat er om dat bedrijven en musea door samen te werken meer publiek kunnen bereiken. Beide partijen kunnen veel aan elkaar hebben.
Nog even over publiek gesproken. Bedrijfscollecties ontstonden in de jaren vijftig en waren bedoeld om het werknemers naar de zin te maken. Maar wat vonden en vinden ze er eigenlijk van? Alberdingk Thijm vertelde dat ooit uit onderzoek was gebleken dat 80% van de werknemers van Akzo wel degelijk waardering had voor de bedrijfscollectie, maar het niet in het hoofd zou halen de kunstwerken aan de eigen muur te hangen. Zij legde uit, net als Van Zanten, het publieksbereik te willen vergroten door middel van excursies en rondleidingen.
Er was verschil van mening over de vraag of een bedrijfscollectie juist kan profiteren van een geoliede communicatieafdeling van een bedrijf, of er eerder onder gebukt gaat omdat zo’n afdeling soms de aansluiting mist met de 'culturele pers'. Roesink wees op de voordelen van een goed georganiseerde pr-afdeling, Alberdingk Thijm bracht daar tegen in dat het imago van een bedrijf niet altijd positief overkomt bij kunstafdelingen van de culturele pers. Van Zanten viel haar bij: je moet de effecten van een communicatieafdeling niet overschatten. De positie van een collectie binnen een bedrijf is sowieso lastig. Motieven van het bedrijfsmanagement moeten altijd op afstand blijven van het collectiebeleid, waarschuwde Roesink.
Witte zei benieuwd te zijn naar hoe bedrijfscollecties zich steeds zelfstandiger profileren en samenwerking zoeken met musea. Samenwerking biedt bedrijven en musea mogelijkheden. Strengers verwoordde het in zijn slotwoord alsvolgt: hoe meer verenigd, hoe sterker we staan.