Boekmanstichting Kenniscentrum voor kunst, cultuur en beleid

Home » Actualiteit » Verslagen » Verslag KNAW debat over talentontwikkeling

Verslag KNAW debat over talentontwikkeling

Op 3 april 2014 hielden de Boekmanstichting en KNAW een discussiemiddag over het thema talentontwikkeling en hoe dat is ingebed in het basis- en voortgezet onderwijs. Wordt artistiek talent wel voldoende herkend? Voorzitter Kitty Zijlmans opende de bijeenkomst en refereerde daarbij aan het artikel ‘Why have there been no great women artists’ van Linda Nochlin uit 1971. De boodschap was dat het er niet alleen om gaat ontdekt te worden, je moet ook de kans krijgen je te ontwikkelen. De mogelijkheden daartoe zijn bovendien sociaal-cultureel bepaald.

Als eerste nam Juliette Walma van der Molen, hoogleraar talentontwikkeling, wetenschap en techniek aan de Technische Universiteit Twente het woord. In haar lezing behandelde ze de vragen wat is talent, waarom zou je het ontwikkelen en hoe doe je dat dan? Walma van der Molen onderscheidt verschillende redenen om talent te ontwikkelen: economische, maatschappelijke en persoonlijke. Daar gaat de definiëring van talent aan vooraf. Talent heeft op meer betrekking dan alleen het wonderkind. Iedereen heeft talenten. De uitdaging moet zijn om per kind te  te ontdekken welke dat zijn. Er zijn simpele en ingewikkelde modellen om talent te definiëren. De hoogleraar vat creativiteit niet alleen op als artistieke creativiteit. Het gaat om creatief denken. Talent is (een beetje) te leren. Niet iedereen is een toptalent, maar iedereen heeft wel een talentontwikkelingsrange. Om dit tot wasdom te brengen moet het eigen creatieve denken ontwikkeld worden. Binnen het huidige onderwijssysteem is daar geen plaats voor ingeruimd, het is uitsluitend verplicht kinderen te testen op de reproductie van kennis met eindige, gesloten vragen. Het is echter wel degelijk mogelijk binnen het huidige onderwijs ruimte te creëren voor talentontwikkeling zonder de eindtermen uit het oog te verliezen.

Hoe kun je structuur aan brengen om die talentontwikkeling mogelijk te maken? Walma van der Molen heeft daarvoor een model gemaakt met vier pijlers: talent, houding, leermotivatie en zelfbeeld. Je moet onder ogen zien dat er verschillende talenten zijn. Daarbij refereert ze aan het hogere-ordedenken: analyseren, evalueren en creëren. In het onderwijs is het van belang andere vragen te stellen dan de huidige die uitsluitend gericht zijn op  het reproduceren van kennis. De lesstof hoeft daarvoor niet vervangen te worden. Leermotivatie en zelfbeeld zijn mindsets. Daarbij is het uitgangspunt de growth mindset in plaats van de fixed mindset. Growth mindset gaat er vanuit dat je invloed hebt op je eigenontwikkeling. Mislukken is immers zoveel leuker dan niet- proberen.

Waar Walma van der Molen talentontwikkeling over de volle breedte binnen het onderwijs behandelde, was de lezing van Alex de Vries een casestudy. De Vries, auteur en tentoonstellingsmaker, ging in zijn lezing specifiek in op het ontwikkelen van het talent van de kunstenaar. Hij signaleert dat de aansluiting van instrumenten via het onderwijssysteem vaak niet of niet direct aansluiten bij de talenten van een kunstenaar. Om als kunstenaar je talent te ontwikkelen moet je eigenlijk van school af gaan. Juist wat je niet kunt is belangrijk voor je talent. Hoe kun je talent ontdekken? Dat gebeurt niet altijd in een vroeg stadium. De Vries noemt de omslag in het werk van Philip Guston. Die maakte in de jaren vijftig furore met abstract- expressionistische kunst, dat in die periode een dominante stroming was in de Amerikaanse kunstscene. Na twee jaar in isolement gewerkt te hebben, kwam hij terug met radicaal ander werk, rauwe cartoonachtige schilderijen. Die ommezwaai werd hem door de kunstwereld niet in dank afgenomen. Hij bevroeg alles, zijn verbeelding was leidend. Kinderen wordt meegegeven dat ze in een verloren uur op school maar ‘fijn’ moeten gaan tekenen. Eigenlijk gaat het daar al mis: zodra taal en rekenen op het programma komen, verdwijnt de aandacht voor beeld en leren kijken. Wat een merkwaardig fenomeen is in het huidige tijdperk waarin de beeldcultuur een prominente rol speelt. Voor alle vervolgopleidingen krijg je in het basis- en voortgezet onderwijs voorbereidende vorming, met uitzondering van de kunsten. Tekenlessen vormen geen voorbereiding op de kunstacademie. Die voorbereiding moet je zelf ter hand nemen. Voor iedere kunstenaar is de manier om talent te ontwikkelen uniek. Uitzonderingen zijn er ook. Er is speciaal basis- en voortgezet onderwijs met aandacht voor bijvoorbeeld beeldende vakken. Het belangrijkste bij talentontwikkeling is om zo veel mogelijk hindernissen op te werpen. Vrije verbeelding is de maat van het kunstenaarschap.

Alhoewel beide sprekers een andere invalshoek hebben gekozen, konden zij zich in elkaars uitspraken vinden. De huidige nadruk op didactische/pedagogische vaardigheden beperkt de ruimte voor talentontwikkeling bij de invulling van het onderwijs.

De discussie die hier op volgde ging op deze twee invalshoeken door. Er is veel potentieel, maar hoe ga je dat ontdekken bij kinderen? Volgens Walma van der Molen vereist dat ingrijpende veranderingen in de vorm van het onderwijs en bij de leerkracht. Er is weinig oog voor open projecten. De kerndoelen staan voorop, daar worden scholen op afgerekend, maar de weg die nu wordt bewandeld om die kerndoelen te bereiken is (te) beperkt en eenzijdig. Het hele team van een school moet anders gaan kijken. Juist wat vakoverschrijdend is en op het snijvlak gebeurt is het interessantst. Docenten kunnen bijvoorbeeld een thema centraal stellen en dat in verschillende lessen behandelen, vanuit de eigen discipline. Zo’n thema kan de kikker zijn op bassischolen, of de Eerste Wereldoorlog in het voortgezet onderwijs. Successen zitten vooral in het doorbreken van het bestaande,  vastgeroeste systeem dat draait op reproductie van kennis en geen dwarsverbanden met andere vakken en invalshoeken legt. Je moet er als leraar sterk voor in je schoenen staan en samenwerken met andere docenten. Dat vraagt ook een andere opstelling van schoolleiders. Wil je aandacht aan talentontwikkeling besteden dan zul je daar tijd voor vrij moeten maken. Differentiatie zit niet in de kinderen maar in wat zij laten zien je doorvraagt of anders vraagt.

De Gerrit Rietveld Academie ervaart dat de opzet van het Nederlandse onderwijssysteem consequenties heeft voor de leerlingen. Bij de intakegesprekken blijken buitenlandse studenten veel meer bagage te hebben dan de Nederlandse. De onderwijsaanpak is dus ontoereikend voor het spotten en adequaat ontwikkelen van talent. In het huidige systeem vindt talentontwikkeling vooral plaats in het kunstvakonderwijs en op de werkvloer. Vraag in dit verband is of het postacademisch onderwijs een gevolg is van het gebrek aan aandacht voor talentontwikkeling in het voortraject. Het is een feit dat met name in de Scandinavische landen daarvoor veel meer aandacht is.

De echte talenten zijn vaak eenlingen in hun directe omgeving. Bij initiatieven als de Kunstbende komen ze meer gelijkgestemden tegen wat tot herkenning leidt. In Vlaanderen is het gebied waar de Kunstbende zich op richt kunst, cultuur en media en niet alleen kunst, zoals in Nederland.. Het hele project appelleert aan de do-it-yourself mentaliteit die er bij jongeren al in zit. In Nederland is die aanloop weggenomen door het wegbezuinigen van de productiehuizen.

Kitty Zijlmans ziet een trend van actieve naar receptieve participatie. Er is wel een nadruk op participatie vanuit de overheid, maar die is niet gespecificeerd. Het Fonds voor Cultuurparticipatie ziet het liefst actieve participatie. De traditionele, georganiseerde participatie, zoals bij muziekscholen en kunstencentra, staat echter onder druk. Wat ook meespeelt is dat ontwikkelingen in de nieuwe media er voor zorgen dat jongeren (en niet allen zij) kunst(opvoeringen) met elite associëren, niet met de muziek die zij zelf zelf maken of beluisteren.

De Cultuurindex Nederland bevestigt de veronderstelling dat passieve participatie toeneemt en dat het georganiseerde bestel uitval van de deelnemers laat zien. Daarentegen neemt het aantal studentenorkesten toe en stijgt de virtuele participatie. Uit de Britse index blijkt bijvoorbeeld dat 60 procent van de bevolking cultureel participeert via internet. Geld is bovendien een belangrijke factor voor participatie.

In de sportsector is men juist erg doelgericht in talentontwikkeling. Het gebeurt bijna met dwang. Daar is het heel normaal op jongere leeftijd veel uren te oefenen. Dat blijkt echter vaak pedagogisch niet verantwoord: kinderen branden op. Het merendeel wordt bovendien geen topsporter en dat is een hard selectieproces. Daar staat de politiek wel achter.

Ook de pedagogische academies komen ter sprake. Daar ligt de basis voor het onderwijs. Het curriculum daar past niet meer bij wat de tijd vraagt. Maar de nadruk moet altijd liggen op de jongeren, de studenten zelf. Want daar ligt de potentie, meer dan bij besturen en docenten.

Bekijk meer: Verslagen

Partners & subsidiënten