Stilstaan bij een sector in beweging
De bewegingen van de drie dansers die halverwege de presentatie van de derde update van de Cultuurindex Nederland op donderdag 12 december het podium betreden, passen perfect bij de omgeving van de Rotterdamse Maassilo. De robotachtige houdingen en starre blikken zijn kil als de betonnen muren en pilaren die de zaal omringen. Maar als de performers aan het eind van hun optreden toch nader tot elkaar komen, gaat daar ook een zekere intimiteit van uit die de ruimte – waar het publiek op veilige afstand van de koude muren in u-vorm knus rond het podium zit – eveneens kenmerkt. Ook op een andere manier vormt het optreden een treffende metafoor voor de rest van de middag, waar ‘beweging’ als een rode draad doorheen loopt.
Bewegen doen de nieuwste cijfers in de Cultuurindex Nederland namelijk onmiskenbaar, laat Rogier Brom in zijn inleidende presentatie zien. In combinatie met het aanvullende onderzoek dat de Boekmanstichting deed voor de nieuwe publicatie De Staat van Cultuur 4, bieden deze cijfers zicht op verschillende grote ontwikkelingen in de culturele praktijk. Eén daarvan is dat de sector steeds hechter verweven lijkt met de samenleving. Ontwikkelingen in de hoeveelheid erkend immaterieel en roerend erfgoed weerspiegelen bijvoorbeeld het debat dat hiervoor in de maatschappij gevoerd wordt. Podia programmeren vaker buiten hun eigen muren, op diverse plekken in stad en omgeving. Bibliotheken nemen steeds meer een brede, maatschappelijke functie in, en gingen in de slechts drie jaar tijd meer dan twee keer zoveel activiteiten organiseren.
Een tweede ontwikkeling is de verschuiving van ‘traditionele’, canonieke vormen van cultuur en cultuurconsumptie naar een veel bredere cultuurbeleving, met een grotere diversiteit in manieren om die te ervaren. Om slechts twee voorbeelden te noemen: een goedgevulde kast met cd’s en dvd’s is in tijden van Spotify en Netflix een steeds minder gezien onderdeel van een huiskamerinterieur, en Nederlandse galeries verruilen steeds vaker hun aanwezigheid op dure kunstbeurzen voor andere, voor hen effectievere manieren om kunst te tonen.
Als derde trend noemt Brom intensievere samenwerking om grote uitdagingen aan te pakken. Een externe uitdaging is de toenemende consumptie van cultureel aanbod uit het buitenland, waardoor voor het eerst de indicatoren in de Cultuurindex over de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse cultuursector gezamenlijk dalen. In de beeldende kunstsector resulteert dit bijvoorbeeld in een zoektocht naar alternatieve werkvormen buiten de mondiale kunstmarkt om, terwijl in de filmsector een debat gevoerd wordt over hoe de kwaliteit en de marktpositie van de Nederlandse film te verbeteren. Maar bovenal gaat het om het aanpakken van interne uitdagingen. We streven met zijn allen naar een inclusieve sector, waarin we ons publiek kennen, weten wie er in onze zalen zit, en ook welke verhalen we moeten vertellen om diegenen die daar nog niet zitten aan te spreken. Daarnaast willen we een eerlijke sector zijn, waarin fair practice niet alleen een code, maar ook de norm is.
De waarde van publieksonderzoek
Beweeglijk is ook een woord dat moderator Ruben Maes kenmerkt. De hele middag wurmt hij zich tussen klapstoeltjes door om de aanwezigen in de zaal te bevragen over wat er op het podium verteld wordt. Over hoe zij de staat van de culturele sector zelf ervaren (‘vol energie, maar het is hard werken en de weelde is ongelijk verdeeld’), over goede voornemens (‘mijn onderzoek naar diversiteit in doelgroepen voortzetten’) en of de aanwezigen in de zaal zelf wel eerlijk betalen of betaald worden (‘ik krijg genoeg betaald, maar marktconform? Nee’). Zo wordt steeds de koppeling gemaakt tussen cijfers, onderzoek en praktijk.
Dat gebeurt nadrukkelijk ook in het tweede deel van de bijeenkomst, waarin na de vooral beschouwende eerste helft Nina Draaijers (zakelijk leider bij podium en club BIRD in Rotterdam), Jeftha Pattikawa (projectleider Nationaal Archief Inclusief) en Gitta Luiten (wethouder van o.a. kunst en cultuur in Hardenberg) met elkaar in gesprek gaan over meer praktische vragen. Want het klinkt weliswaar mooi dat de sector zich beweegt richting een toekomst waarin het publiek beter gekend wordt, iedereen zich welkom voelt en kunstenaars beter betaald worden, maar hoe pak je dat aan?
Draaijers vertelt allereerst hoe BIRD veel onderzoek doet naar zijn publiek. Met het Culturele Doelgroepenmodel op basis van Whize onderscheiden de Rotterdamse culturele instellingen verschillende soorten doelgroepen, die bijvoorbeeld van elkaar verschillen in hun culturele wensen, tijdsbesteding en levensstijl. Iemands postcode kan een indicatie geven van tot welke doelgroep iemand behoort, dus door deze uit te vragen krijgen instellingen een idee van welke doelgroepen bij hen over de vloer komen, en welke dus (nog) niet. Zo bezoeken onder andere de ‘Stedelijke Toekomstbouwers’, ‘Stadse Alleseters’ en ‘Digitale Kijkers’ BIRD, maar zijn ‘actieve families’ vanzelfsprekend minder vertegenwoordigd in deze club waar de minimumleeftijd achttien jaar is.
Met deze inzichten kan BIRD onder andere zijn programmering en marketing afstemmen op de wensen van zijn publiek, en zijn activiteiten legitimeren richting fondsen en beleidsmakers. Maar minstens zo waardevol is de uitwisseling van deze kennis met andere culturele organisaties. Het is namelijk wellicht onrealistisch om van een culturele instelling te verwachten dat deze werkelijk íedereen bereikt, maar dan is het belangrijk dat alle instellingen samen wél aantrekkelijk zijn voor alle delen van de bevolking. Door kennis over publiek onderling te delen, kunnen culturele organisaties dan ook samen bekijken of aan deze doelstelling voldaan wordt. In Rotterdam hebben de culturele instellingen binnen het cultuurplan gezamenlijk afgesproken om het bereik onder Rotterdammers te vergroten van 64 naar 70 procent.
Inclusiviteit is méér dan slechts vier p’s
Zo gaat het gesprek vloeiend over in het onderwerp inclusiviteit. Moderator Maes vraagt zich zelfs hardop af of in een volgende editie van De Staat van Cultuur de hoofdstukken over publieksonderzoek en inclusiviteit niet samengenomen zouden moeten worden. Leidt inzicht in wie je nog niet bereikt immers niet al snel tot een poging om diegene alsnog te betrekken, en daarmee tot een inclusieve sector?
Nee, antwoordt Pattikawa. Inclusiviteit gaat namelijk over veel meer dan enkel het publiek. Niet voor niets bevat de Code Diversiteit & Inclusie naast ‘Publiek’ nog drie andere p’s: ‘Programmering’, ‘Personeel’ en ‘Partners’. En zelfs deze vier worden door verschillende organisaties eigenlijk nog als te beperkt gezien, waardoor zij aanvullende p’s als ‘pronkstukken’ en ‘processen’ toevoegen. Al deze aspecten moeten in samenhang worden aangepakt. Als voorbeeld noemt Pattikawa dat het weinig zinvol is om een tentoonstelling over de islam te organiseren, als de menukaart van je museumrestaurant vervolgens geen halal eten bevat. Van belang is bovendien dat inclusiviteit niet alleen over culturele diversiteit gaat, maar bijvoorbeeld ook over toegankelijkheid van culturele uitingen voor bezoekers met een fysieke beperking. Alleen als we goed zicht hebben op alle vormen van diversiteit en alle aspecten van het culturele leven die daaraan raken, kunnen we daadwerkelijk de stap zetten van onbewust uitsluiten naar bewust insluiten.
Kunstenaars op het Malieveld?
Het Malieveld en andere grote pleinen waren de afgelopen maanden regelmatig het toneel van demonstraties van groepen werknemers die betere arbeidsomstandigheden eisten, maar kunstenaars behoorden daar niet toe, constateert Luiten wanneer het over de Fair Practice Code gaat. Maar, zo werpt Maes tegen, zijn het uiteindelijk niet de culturele instellingen, in plaats van de overheid, die over de salarissen en honoraria van kunstenaars gaan? Hoewel dat feitelijk klopt, antwoordt Luiten dat hier wel degelijk een rol voor de overheid ligt. De Fair Practice Code hoopt namelijk in één keer een structurele systeemfout in de cultuursector op te lossen. Als daar door de overheid echter geen extra middelen voor worden vrijgemaakt, is het onvermijdelijk dat het aanbod daaronder zal leiden.
Goede voornemens
Aan het slot van de middag volgt een rondje goede voornemens en adviezen voor de sector. Draaijers doet een oproep voor meer publieksonderzoek, terwijl Pattikawa hoopt dat de sector nog meer de samenhangt met de maatschappij opzoekt en Luiten zich voorneemt om de culturele wensen van de jongeren in haar gemeente beter te leren kennen. Als laatste – voordat het publiek na een bewogen middag zélf weer in beweging komt – deelt Jan Jaap Knol de goede voornemens van de Boekmanstichting voor het komende jaar. Daarin gaat zij met ondersteuning van een begeleidingscommissie en in goed gesprek met onderzoekers, makers, brancheverenigingen, fondsen en andere partners enthousiast aan de slag met de ontwikkeling van een nieuwe cultuurmonitor. Met als doel om over een jaar een nog rijker, inclusiever en zodoende scherper beeld van de sector te kunnen realiseren, met kennis die de sector nog beter ondersteunt in de vele transities die deze momenteel doormaakt.
Foto’s: Jan Reinier van der Vliet
Video: Marlies van der Neut