Terwijl de rode luifels de zon buiten de studiezaal van de Boekmanstichting hielden, liet Reyer van der Vlies licht schijnen op zijn proefschrift Cultureel ondernemerschap – een ethische en juridische benadering. Van der Vlies deed jarenlang onderzoek naar de verhouding tussen cultureel ondernemerschap en cultuurbeleid. Daarvoor putte hij mede uit de bronnenverzameling van de bibliotheek van de Boekmanstichting waarvoor hij hartelijk dankte. In zijn lezing ging hij met name in op de juridische aspecten van het culturele ondernemerschap en cultuurbeleid.
Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw benaderde de overheid de culturele sector steeds zakelijker. Waar het in de jaren tachtig nog ging over het ontwikkelen van een marktstrategie om de publieke belangstelling te vergroten werd in de jaren negentig de term cultureel ondernemerschap geïntroduceerd. Culturele instellingen moeten inmiddels voldoen aan een norm voor eigen inkomsten willen zij subsidie van de overheid ontvangen. De Raad voor Cultuur beoordeelt niet langer alleen de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van hun werk, maar ook de bedrijfsvoering en organisatie. Buiten de eigen inkomensnorm verwacht de overheid ook dat de instellingen voldoen aan hun publieke taak en maatschappelijke, artistieke waarde leveren. Dit levert vreemde situaties op, volgens Van der Vlies. Als voorbeeld noemt hij het Wereldmuseum Rotterdam.
In april 2015 kwam het Wereldmuseum negatief in het nieuws na een onderzoek van de gemeente Rotterdam. De commerciële activiteiten van het museum, zoals de horeca en de museumwinkel floreerden. De collectie van het museum, die voor tachtig procent eigendom is van de stad, werd echter verwaarloosd en curatoren ontslagen. Ook bleek dat het geen geldig toezichtsorgaan meer had. Het gemeentebestuur kreeg dankzij een rechterlijke uitspraak de mogelijkheid zelf de raad van toezicht te benoemen. De directeur werd uiteindelijk ontslagen, maar de vraag is of de gemeente wel juist gehandeld had, volgens Van der Vlies.
De overheid stelt veel eisen aan instellingen. Ze verwacht cultureel ondernemerschap in combinatie met maatschappelijke taken. Dit geeft belangenverstrengeling; rendement denken versus het invullen van artistieke kwaliteit, publieke taak. Juridisch gezien levert dit een vreemde constructie op, aldus de promovendus. Burgers hebben recht op culturele ontplooiing. Dat is een grondrecht en staat tevens in diverse internationale verdragen. Maar als instelling kun je niet naar de rechter stappen in het geval je het oneens bent met bijvoorbeeld de voorwaarden van de subsidieverstrekking. Dat legitimeert de vraag of er grenzen moeten zijn aan het stellen van eisen aan instellingen door de overheid.
Voor co-referent Alexander Ramselaar (Cultuur+Ondernemen) die richt zich op de praktijk van financiering in de culturele en creatieve sector, was deze vraag een opstapje om te reageren vanuit de praktijk. Artistieke waarden laten zich moeilijk vatten in economische modellen, stelt Ramselaar. Het is zinnig om als overheid eisen te heroverwegen. De rol van de overheid zou zich moeten beperken tot die van subsidieverstrekker om cultuur te steunen.
In de praktijk ziet Ramselaar echter ook een aantal positieve aspecten van het marktdenken. Makers en instellingen zijn zich veel bewuster geworden van wie ze zijn, wat ze doen en waarvoor en wie ze het doen. Ze zijn meer bezig met de waarde voor de maatschappij. Daarnaast ziet hij nieuwe vormen van financiering ontstaan, zoals crowdfunding, en verschijnen er nieuwe allianties. Het aanbod is echter ook voorzichtiger geworden omdat instellingen/ makers meer zekerheid zoeken, meer publiek willen aantrekken. Het eigen financiële risico is groter, maar dat moeten ze wel kunnen dragen, legt hij uit. Instellingen en makers bewegen zich door de verschillende financieringsvormen ook in een complexere omgeving van diverse stakeholders. De overheid is niet meer de enige die zorgt voor financiële middelen.
De overheid zou zich moeten afvragen hoe ze het culturele veld zo goed mogelijk kunnen stimuleren en waar cultureel ondernemerschap wenselijk is en waar niet. De overheid is niet meer dominant als kapitaalverstrekker en zou er op die manier ook niet meer naar moeten kijken. Signaleren waar filantropen, fondsen en private financierders middelen aanreiken en waar tekorten zitten, kan de overheid zicht bieden op de vraag waar aanvullende steun nog nodig is.
Voor makers zijn er voldoende rechtsvormen om als onderneming te fungeren. Wel moeten ze een buffer hebben om risico’s op te kunnen vangen, zo stelt Ramselaar. Het huidige systeem waar bijvoorbeeld eigen vermogen belast wordt, houdt dit echter tegen. De overheid zou hier ook een rol in kunnen spelen door bijvoorbeeld andere constructies te bedenken.
De vierjarige cyclus waarin instellingen nu achteraf beoordeeld worden op hun prestaties geven veel onzekerheid, ook in termen van bijvoorbeeld personeelskosten en kosten van huisvesting etc. De overheid zou meer zekerheid kunnen bieden aan instellingen die hebben laten zien dat ze in de markt verankerd zijn.
Meer valt te beluisteren in onderstaande podcast die is opgenomen. Uit de reacties en vragen uit de zaal bleek dat het onderwerp actueel is, zowel in het culturele veld als bij de overheid.
Over de sprekers:
Reyer van der Vlies is sinds 2014 als buitenpromovendus verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, onder auspiciën van prof. dr. Inge van der Vlies (geen familie) en prof. dr. Leonard Besselink. Sinds 2012 werkt hij als juridisch adviseur voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, thans bij de directie Voortgezet Onderwijs. Daarvoor was hij werkzaam bij de Rechtbank Amsterdam, sector Bestuursrecht.
Van der Vlies studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij de masteropleidingen Informatierecht en Staats- en bestuursrecht (cum laude) afrondde en aan de University of Essex. In 2014 rondde hij bovendien de masteropleiding aan de Academie voor Overheidsjuristen (LL.Mgov) in Den Haag af.
Het proefschrift van Reyer van der Vlies zal na zijn promotie in november 2018 beschikbaar zijn in de catalogus van de bibliotheek. Zie hier voor overige publicaties van zijn hand in de catalogus van de Boekmanstichting.
Alexander Ramselaar (Cultuur+Ondernemen) richt zich op de praktijk van financiering in de culturele en creatieve sector. Denk aan vraagstukken op het gebied van de financieringsmix, het creëren van nieuwe financieringsfaciliteiten en het ontwikkelen van de financiële instrumenten voor morgen. Ramselaar heeft een bedrijfseconomische achtergrond en werkte 22 jaar in de financiële- en vastgoedsector. Parallel ontstond een passie voor hedendaagse kunst. Naast zijn werkzaamheden voor Cultuur+Ondernemen is hij verbonden aan een aantal culturele organisaties en betrokken bij initiatieven ter bevordering van het culturele klimaat in Nederland.
De gehele lezing kan ook worden beluisterd:
Verslag van:
Auteur: Hilde Klein