Livestreams, virtuele exposities, digitale workshops: tijdens de coronacrisis schakelden culturele instellingen – groot en klein – massaal over op digitaal aanbod. Hoe gaat dat in de toekomst verder? Keert de culturele sector zo snel mogelijk terug naar de ‘oude’ programmering of is er tijdens corona een blijvende digitale stap voorwaarts gemaakt?
Tijd voor een tussenbalans, mede gebaseerd op gesprekken met Wouter van Ransbeek (creatief directeur Internationaal Theater Amsterdam), Rajae El Mouhandiz (curator NITE Hotel), Onno Wittenberg (hoofd Marketing en Communicatie Mauritshuis), Janneke van der Wijk (directeur Conservatorium Amsterdam) en Maaike Verberk (directeur DEN, kennisinstituut voor digitalisering in de culturele sector).
Voorlopig is ‘net als vroeger’ nog ver uit zicht. De coronacijfers zijn opgelopen, de teugels zijn weer aangetrokken. Alleen met een coronatoegangsbewijs kun je momenteel naar binnen bij museum, bioscoop of theater. Om 17.00 gaat alles op slot. Tegen de achtergrond van het grillige verloop van de pandemie is het niet verrassend dat de Raad voor Cultuur in recente adviezen digitalisering noemt als één van de bouwstenen voor de komende fase van herstel en transitie: ‘De coronacrisis heeft een waardevolle groei laten zien van digitale initiatieven, in soms zeer innovatieve artistieke vormen en werkwijzen. Idealiter vinden inspanningen op dit terrein hun weg naar de toekomst en blijft digitalisering structureel onderdeel van het culturele aanbod, ook om de toegankelijkheid en het bereik van dit aanbod voor veel meer publiek te vergroten.’ [1]
Ondanks de aanhoudende corona-beperkingen lijken veel instellingen de focus momenteel weer verlegd te hebben naar het fysieke bezoek. Voor elk van de gesprekspartners in dit artikel echter geldt dat digitalisering inmiddels een blijvend onderdeel is van de organisatiestrategie. De basis daarvoor was vaak al gelegd in de jaren voor corona. De pandemie heeft de ontwikkeling wel in een stroomversnelling gebracht. Hoe willen ze verder na corona? De ervaringen van deze voorlopers kunnen bijdragen aan inzicht in de ‘doordachte strategie’ die volgens de Raad voor Cultuur nodig is om ‘om digitale en live activiteiten op een vruchtbare manier binnen organisaties te combineren’ [2]
Auteur: Jan Jaap Knol
Bij de Boekmanstichting zijn we aan het begin van de coronacrisis gestart met een pagina op www.boekman.nl waarop we het online culturele aanbod bijhielden. Op die manier verzamelden we in 2020 ruim 200 digitale initiatieven in alle culturele domeinen. De pagina groeide uit tot één van de best bezochte onderdelen van onze website. We zijn doorgegaan met het plaatsen van nieuwe initiatieven tot de zomer van 2021.
Internationaal Theater Amsterdam
De rondgang begint bij Wouter van Ransbeek, creatief directeur van ITA. In een Zoomgesprek knalt zijn enthousiasme voor de digitale mogelijkheden door het beeldscherm heen. Eerder – bij het jaarlijkse Paradisodebat van Kunsten 92 – betoogde hij al dat het bij de stijgende schermtijd onder het publiek ‘een enorme vergissing’ zou zijn als digitalisering in de culturele sector niet wordt doorgezet: niet alleen omdat kansen op publieksverbreding worden misgelopen maar ook omdat de digitalisering unieke kansen biedt voor verdieping van de kunsten en zeker voor het theater.
De streams van ITA LIVE, als formule ontwikkeld tijdens de coronapandemie, worden een terugkerend onderdeel in de programmering. Tijdens de lockdowns genoot het publiek er alvast massaal van. De toeschouwers keken thuis niet naar oude videoregistraties, maar naar voorstellingen die live gespeeld werden in de Amsterdamse schouwburg. Voor Van Ransbeek was dat cruciaal: ‘Een essentieel theaterprincipe is het gelijktijdige moment van samenkomen en de collectieve concentratie. Dat hebben we ook online behouden.’ En de kijker ging er graag voor zitten: ook voor het bijna zes uur durende Romeinse tragedies.
In tegenstelling tot veel andere instellingen bood ITA de streams niet gratis aan: ‘Tijdens corona begon de bakker toch ook niet zijn brood weg te geven?’ licht Van Ransbeek toe. Er werden bijna 50.000 tickets verkocht. Onderzoek wees uit dat 75 procent van het online publiek van buiten Amsterdam kwam. Een kwart van de bezoekers kwam uit het buitenland. Daarmee biedt ITA LIVE ook nieuwe internationale kansen: ‘Ook in de toekomst zullen we blijven reizen maar met de formule van ITA LIVE kunnen we in de periodes tussen tournees het publiek ver weg blijvend aan ons binden.’ Op 19 december heeft ITA de volgende ITALive uitzending geprogrammeerd: Revolutionary Road.
Vrees dat de streams publiek weghouden uit de schouwburg heeft hij niet. Van Ransbeek ziet online theater zelfs als een drijvende kracht achter verbreding van het publieksbereik: het is laagdrempelig en motiverend voor fysiek bezoek. Maar hij wijst ook op de artistieke eigenheid van het digitale medium. Online theater ziet hij als een nieuw genre waarin principes van film en theater steeds meer met elkaar raken vervlochten. Bron van inspiratie zijn voor hem onder meer game-ontwikkelaars die al veel langer deelnemers op verhalende wijze eigen werelden laten ervaren.
Van Ransbeek noemt drie uitgangspunten achter de digitale strategie van ITA. ‘In de eerste plaats moet je het zien als een langlopende gedachtegang, digitalisering is niet iets wat je erbij doet. In de tweede plaats gaan we altijd uit van topkwaliteit. Je moet voor een livestream geen lagere standaard hanteren dan voor een reguliere voorstelling. En in de derde plaats moet je binnen je organisatie goed nagaan wat je zélf kunt en waarvoor je de expertise van anderen nodig hebt.’ ITA neemt met steun van Fonds 21 alvast forse nieuwe stappen voor de toekomst door samen met het Holland Festival en het Nederlands Danstheater te bouwen aan een online platform voor voorstellingen.[3]
In het gesprek refereert Ransbeek geregeld aan zijn bijdrage tijdens het Paradisodebat van Kunsten ’92. Tijdens deze traditionele opening van het cultuurpolitieke seizoen sprak hij over ‘de grote verantwoordelijkheid van kunstenaars’ om de virtuele wereld te voeden ‘met gelaagde verhalen die ons verleiden om niet klakkeloos door te scrollen’. En: ‘De digitale openbare ruimte moet niet worden overgelaten aan big tech-bedrijven, influencers of politici.’
Van Ransbeek zette in Paradiso een strategie uiteen om het online theater artistiek verder te ontwikkelen en te verankeren in het bestel. Eerste stap daarin is verdere technologische ontwikkeling en het bieden van toegang daartoe aan iedereen. Tweede stap is ontschotting in de financiering. Derde stap is het inrichten van productiehuizen die de artistieke ontwikkeling verder kunnen stimuleren. Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Met die basis en met goed doordacht stimuleringsbeleid kan ons land volgens hem internationaal koploper worden in de ‘artistieke digitale wereld’.
NITE Hotel
Het NITE hotel is een initiatief van Club Guy & Roni en het Noord Nederlands Toneel. In Groningen zijn ze al even overtuigd van de digitale toekomst. Rajae El Mouhandiz is tijdens de coronatijd aangetrokken als curator van het NITE hotel. Dit virtuele platform is in de afgelopen tijd uitgegroeid tot voorbeeld van uitstek van digitale innovatie. El Mouhandiz memoreert hoe op 12 maart 2020 in Groningen alles klaar stond voor een première toen de eerste lockdown werd aangekondigd. Toch werd de voorstelling de volgende dag gespeeld, weliswaar zonder publiek in de zaal, maar wel voor het oog van negen camera’s. De opnames van Before/after werden vervolgens onderdeel van een digitale en speelse ruimte met meer dan twintig kamers: het NITE hotel. Hierbinnen kon de toeschouwer thuis een virtueel samenspel volgen van live dans, theater en muziek, vermengd met film en beeldende installaties.
Ook bij Club Guy & Roni moest er ‘gewoon’ worden betaald voor een digitaal bezoek. De belangstelling was er niet minder om. Het NITE Hotel werd een internationale theaterhit. Wereldwijd konden bezoekers 24 uur per dag inchecken voor een bezoek aan het virtuele hotel. In het NITE Hotel maakte ontwerper Martijn Halie gebruik van technieken uit de gamewereld. Dat verklaart voor Rajae El Mouhandiz mede het succes: ‘Bij ons was er altijd al een grote interesse in game-ontwikkelaars. We zien hen als collega-makers. Ze brengen de meest fantastische ideeën, mits je ze serieus neemt natuurlijk.’
Tijdens de coronatijd maakte het gezelschap werk van die brede benadering van makers door het uitschrijven van een call voor nieuwe digitale ideeën. El Mouhandiz en haar collega’s werden daarop overspoeld door liefst 162 plannen, afkomstig van makers met de meest uiteenlopende achtergronden. Met behulp van een jury werden er drie ideeën uitverkozen om uitgevoerd te worden. El Mouhandiz: ‘We willen de podiumkunsten ontwikkelen met een zo breed mogelijk palet aan talent. In het NITE hotel laten we makers toe die nooit de klassieke theateracademies hebben doorlopen. Ze kijken veel breder en maken werk dat zich niet leent voor de traditionele black box. Breder denken dan je eigen gebouw, dat is de kracht van deze tijd.’
Ze wijst ook op de vele mogelijkheden van digitale contextprogrammering rond een fysieke voorstelling. ‘Via online kun je bovendien veel meer mensen toegang verlenen en materiaal inzetten voor educatie.’ Maar net als Van Ransbeek onderkent ze ook de eigen artistieke waarde van digitale cultuur: ‘Op het podium in de zaal wordt film natuurlijk al lang gebruikt als ondersteunend element in de scenografie. Maar in het NITE Hotel zijn de verhoudingen omgekeerd. Nu is het digitale element leidend en dat past heel goed bij een generatie die met grote vanzelfsprekendheid wisselt van digitale naar fysieke ervaring en omgekeerd.’
Binnen het cultuurbeleid verdient deze ontwikkeling betere ondersteuning: ‘Theater in de zaal blijft altijd bijzonder, maar het is wel een exclusieve vorm waar niet iedereen zich prettig bij voelt. De digital natives worden teveel benaderd vanuit de marketing, als groep die verleid moet worden om naar het theater te komen. Maar je moet ze veel serieuzer nemen. Maak aanbod dat bij hen past!’ Rajae El Mouhandiz ziet dat het tijd is voor ontschotting: ‘Zolang alles georganiseerd blijft langs de traditionele structuren belemmer je makers die nieuwe, hybride vertelvormen zoeken. Je moet mensen niet dwingen om te shoppen bij verschillende fondsen omdat ze niet in hokjes passen. Creëer tussenruimtes tussen de verkokerde geldstromen en zorg voor platforms voor kennisdeling. Interdisciplinaire ontwikkeling moet de ruimte krijgen.’
Tijd dus voor sector-doorbrekend initiatief vanuit het beleid: ‘Stilstaan is geen optie. Er liggen zulke grote kansen om nieuwe connecties te maken en het publiek te verbreden. Studenten in het kunstonderwijs hebben een enorme interesse hebben voor de hybride vormen. De game-industrie ziet hen graag komen maar wil je dat dat ze hun talent ook benutten binnen de podiumkunsten?’
Mauritshuis
‘Het is zo’n raar jaar geweest’, blikt Onno Wittenberg, hoofd Marketing en Communicatie van het Mauritshuis terug op de afgelopen tijd. Ook zijn museum moest overnight van fysieke programmering naar online overgaan. Waar het museum vóór corona vooral bezig was om zoveel mogelijk mensen binnen de muren te krijgen en de website een voorportaal was voor fysiek bezoek, zaten Wittenberg en zijn collega’s direct na de eerste persconferentie van het kabinet koortsachtig te overleggen over een andere inzet van de digitale middelen. Eerst was er de shock en toen het besef van nieuwe kansen. Wittenberg zag het ook gebeuren bij andere musea: ‘Binnen een paar weken wemelde het op het internet van de online colleges, virtuele rondleidingen en speelse vormen van educatie.’
Onno Wittenberg noemt deze digitale sprong bijzonder voor een sector waarbinnen men gewend is eerst grondig na te denken over zaken. ‘Het is er bij ons heel erg ingebakken dat je aan een kwaliteitsnorm moet voldoen. Zomaar met de iPhone een filmpje draaien en dat snel posten hoorde daar niet bij.’ Wanneer hij de content uit de eerste maanden van de crisis nu beschouwt, valt het hem op hoe sterk die de actualiteit weerspiegelt: ‘Met curatoren die vanuit hun eigen huis schilderijen bespreken. Dat sloot aan bij het publiek dat ook thuis zat, geïsoleerd van de buitenwereld.’ De digitale programmering werd voor het Mauritshuis een ontdekkingstocht naar nieuwe wegen richting publiek: ‘Een livestream met China, waarbij we simpelweg Vermeers Meisje met de parel toonden, leidde tot een ongekend bereik. Voor het Nederlandse publiek kwam er een zondagse interactieve tour langs werken uit de collectie. Voor medewerkers van sponsor NN Group waren er lunchrondleidingen, als welkome onderbreking van de werkdagen thuis.’
In september presenteerde het museum een vernieuwde website met onder meer een multimediatour in tien verschillende talen. Onderdeel van de site is het gigapixel museum waar je virtueel kunt rondwandelen door de museumzalen van het Mauritshuis en extreem dicht bij de werken kan komen. De nieuwe site is opgezet als een platform voor het delen van verhalen, bijvoorbeeld aan de hand van het al genoemde Meisje met de Parel. Dit werk wordt via video’s belicht door Abbie Vandivere, restaurator van het museum, maar ook door Janice Deul (fashion activist) en Tracy Chevalier (schrijfster van Girl with a Pearl Earring). De digitale en fysieke beleving gaan meer hand in hand dan ooit tevoren.
Voor de toekomst verwacht Wittenberg dat het Mauritshuis tentoonstellingen en programmering altijd zal combineren met een digitale component, zeker ook voor groepen voor wie het museum vanwege reisafstand of fysieke beperkingen tot nu toe minder toegankelijk was. Ook Wittenberg pleit voor een gelijkwaardige benadering van ‘fysiek’ en ‘digitaal’: ‘Het een vervangt het andere niet. Digitaal biedt nieuwe mogelijkheden. Je kunt online zó dichtbij de details van een schilderij komen. Je kunt zo goed een restauratieproces volgen.’ Om deze digitale mogelijkheden beter te benutten zouden musea in zijn ogen veel meer moeten samenwerken: ‘We zijn tijdens corona allemaal druk geweest om ons te manifesteren, maar er is maar weinig collectieve ontwikkeling geweest. Er is vermoedelijk niet één museum in Nederland dat een echt digitaal verdienmodel heeft weten te creëren. We hebben elkaar hierbij nodig.’ En: ‘Iedereen richt zich op het vertellen van verhalen en het creëren van meerstemmigheid. Meer collectief inzicht in het publieksbereik zou iedereen helpen.’
Hij zou voor samenwerking ook buiten de museale sector willen kijken: ‘De culturele sector is erg verzuild, terwijl voor jonge mensen die schotten helemaal niet bestaan. Musea, theaters, podia en on demand platforms, we concurreren allemaal om de vrije tijd. Wanneer je meer redeneert vanuit de belevingswereld van de toeschouwer, moet je discipline-platforms combineren.’
Conservatorium Amsterdam
Ook in het kunstonderwijs was vergaande digitalisering het antwoord op corona. Maar het gedwongen thuis zitten heeft er bij studenten hard in gehakt, merkte Janneke van der Wijk, directeur van het Conservatorium Amsterdam. Ze was bij de start van dit studiejaar dan ook blij dat haar organisatie weer zo goed als ‘full in business’ kon: ‘Het gebouw weer open, weer live musiceren, en zelfs soms weer mét publiek’. Die eerste fysieke ontmoetingen noemt ze ‘een feestje dat je door niets kunt vervangen’. ‘Studenten hadden een enorme behoefte om elkaar te zien. Niet alleen is samenspel en spelen voor publiek een fundamenteel onderdeel van een kunstvakopleiding, maar ook moeten we de impact van lockdowns en het alleen maar thuis studeren op een studentenkamer niet onderschatten. Onzekerheid of zelfs eenzaamheid ligt op de loer, zeker voor studenten die pas net op zichzelf wonen in het buitenland.’
Maar ze ziet ook de grote voordelen van digitalisering. Al voor corona kende het Conservatorium ‘CvA-online’, een digitale leeromgeving die druk bezocht werd door buitenlandse studenten en waarmee ze zich bijvoorbeeld op afstand konden voorbereiden op sommige onderdelen van de audities. Na corona zal de ontwikkeling niet stoppen. Zowel studenten als docenten zijn nu gewend om naast de fysieke les ook te werken met digitale middelen. Van der Wijk is met name benieuwd hoe het asynchrone leren – door individuele studenten op zelfgekozen tijdstippen – zich langs digitale weg verder ontwikkelt. Ook kunnen de studenten veel meer aanbod afnemen, ook buiten hun hoofdrichting, waardoor ze zich nog makkelijker kunnen verbreden of juist verder kunnen specialiseren. Van der Wijk verwacht ook dat in muzikaal opzicht de ontwikkeling in een digitale context steeds verder gaat: ‘We zien een generatie die vanuit allerlei disciplines – van pop tot klassiek – enorm geïnteresseerd is in de muziek-productionele kant van digitale middelen’. Ook de toeloop naar het Conservatorium vanuit die interesse wordt steeds groter.
Digitaal is dus ‘here to stay’. Van der Wijk: ‘Het is echt iets anders dan ‘je doet wat je altijd al deed en je zet er een camera bovenop’. Het vraagt om een andere lesindeling, om andere didactische vaardigheden en ook om een andere vorm van feedback’. En: ‘Helaas is corona niet weg. De toekomst zal meer hybride zijn en daar moet je je op inrichten. Als je op afstand meedoet, moet je ook echt het gevoel hebben dat je erbij bent, dat je daadwerkelijk kunt participeren. Zeker in het onderwijs. En als je in de zaal zit, moet je niet steeds denken: wat doet die camera hier?’
DEN landelijk kennisinstituut cultuur & digitale transformatie
Maaike Verberk is directeur van DEN, het kenniscentrum voor cultuur en digitale transformatie. DEN ondersteunt de sector en werkt aan een strategisch programma voor de digitale omslag in de culturele en creatieve sector. Verberk herkent inmiddels een patroon: ‘Als de deuren weer open mogen, neemt het digitale aanbod af. Dat is te begrijpen, want instellingen en makers verlangen terug naar de live-ervaring.’ Maar: ‘Het zou zonde zijn om de nu opgedane ervaring met digitalisering niet verder uit te bouwen.’ Ook voor haar is ‘digitaal’ geen vervanging van de fysieke ervaring maar versterkt die deze juist: ‘Denk aan de verlengde ervaring die je dankzij digitale middelen kunt creëren rond een fysiek bezoek. Met online introducties en nabeschouwingen vergroot je als organisatie je impact. Het gaat om het verbreden van de mogelijkheden. Maar ook om verjonging van je publiek en meer toegankelijkheid voor mensen met een beperking.’
Volgens Maaike Verberk zullen zeker de kleine instellingen niet allemaal op eigen kracht de digitalisering structureel kunnen aanpakken: ‘Onderlinge samenwerking tussen instellingen is daarom ontzettend belangrijk. Dat draagt bij aan een innovatieve bedrijfscultuur.’ Het subsidiesysteem zou instellingen meer kunnen ondersteunen in de digitale transformatie: ‘Fondsen zien graag aanvragen met een verzekerde opbrengst. Maar zo werkt het niet in tijden van verandering.’ Naast kennis zou wat Verberk betreft ook de digitale infrastructuur veel meer gedeeld moeten worden: ‘Binnen het onderwijs is dat met voorzieningen als Kennisnet en SURF allang gebruikelijk.’
Ze ziet hierbij veel in de verbinding met de creatieve industrie en de publieke omroep: ‘NPO Start heeft 400.000 betalende bezoekers. Het zou heel goed als ook aanbod van culturele instellingen via dat platform zou lopen. Deze omvang heb je ook nodig om onafhankelijk van big tech-bedrijven voor de culturele en creatieve sector een platform te ontwikkelen. Met zo’n platform kun je ook aan je publieksontwikkeling werken. Met transparante algoritmes die een kijker met interesse voor bepaalde thema’s tips voor verwant cultuuraanbod opleveren.’ De filmfestivals zijn al gestart met onderlinge digitale samenwerking, maar: ‘Iedereen gebruikt daar nog wel zijn eigen voorkant. Het is een oplossing aan de achterkant. Je kunt ook aan de voorkant meer zaken bundelen. De behoefte aan een eigen profiel van een instelling is begrijpelijk en die kun je ook op een gedeeld platform realiseren.’
‘Ook de werelden van erfgoed en kunsten kunnen meer samenwerken.’ Zo merkt Verberk dat in het digitaal leiderschapsprogramma binnen de DEN Academie juist de onderlinge gesprekken tussen directeuren van podiumkunstinstellingen en bijvoorbeeld musea voor beide veel nieuwe inzichten opleveren: ‘Bijvoorbeeld in mogelijkheden om samen nieuwe en rijkere digitale verhalen aan het breder publiek te kunnen vertellen. Daar draait het uiteindelijk om’.
Slot
Of het nu gaat om de podiumkunsten, de musea of het kunstonderwijs, alle gesprekspartners zien – evenals de Raad voor Cultuur – grote digitale mogelijkheden voor de cultuursector. Die vragen echter wel om goed doordachte ondersteuning en vooral veel samenwerking. In het al geciteerde advies spreekt ook de Raad voor Cultuur zich uit voor ‘het verenigen van krachten’[4].
Om de ontwikkeling aan te jagen is ‘digitalisering’ alvast één van de thema’s geworden van de innovatielabs die de cultuurfondsen met steun van het ministerie van OCW de komende tijd gaan ondersteunen. In een recente brief aan de Tweede Kamer schetst minister Van Engelshoven de contouren van een herstelplan voor de culturele en creatieve sector. ‘De urgentie in de sector voor een digitale transformatie naar een hybride werkpraktijk is gegroeid’ schrijft ze en om haar woorden kracht bij te zetten kondigt ze alvast een verhoging aan van het budget voor de innovatielabs naar € 7,5 miljoen[5]. De deadline voor aanvragen was op 11 november. In januari volgt de bekendmaking van toekenningen.
In dezelfde brief reserveert de minister ruim € 20 miljoen voor het ontwikkelen van de benodigde digitale infrastructuur, proeftuinen, deskundigheidsbevordering alsmede initiatieven voor bibliotheken en filmtheaters.
Er zullen inderdaad forse investeringen nodig zijn om digitalisering structureel te verankeren in het cultuurbestel. Maar de rondgang langs de frontrunners in dit artikel leert dat het allemaal begint met de erkenning van de zelfstandige artistieke en culturele waarde van digitale programmering, evenwaardig aan fysieke activiteiten. Online programmering biedt veel meer mogelijkheden dan de functie van noodaggregaat in tijden van lockdown. Als die waarde wordt gezien, gaat het beste nog komen.