Dietachmaier, Ph. en P. Gielen (eds.) (2017) The art of civil action: political space and cultural dissent. Amsterdam: Valiz. Bibliotheek: 18-025
Er zijn van die boektitels die uit alledaagse, vanzelfsprekende woorden bestaan zonder dat ze tot een concreet, betekenisvol geheel stollen (zoals Chinees in tien verdiepingen of Kleefstof van de menselijke maat). Dat geldt in zekere mate ook voor de onderhavige bundel essays en interviews. De samenstellers hebben er daarom goed aan gedaan hun terminologie uitvoerig toe te lichten.
Niettemin laten hun belangrijkste, in het dagelijks spraakgebruik veelal inwisselbare Engelse termen – civil en civic – zich voor een Nederlandstalige bespreking lastig vertalen. Civic gebruiken de samenstellers voor het mandaat van overheden, i.h.b. datgene wat wettelijk geregeld is; civil zien zij daarentegen als een – letterlijk of figuurlijk – open ruimte waarin posities, bevoegdheden of legaliteit nog niet vastliggen, of op z’n minst betwist worden; denk in dit verband bijvoorbeeld aan Occupy Wall Street of de Gezi Park-protesten in Istanbul en hun ‘satellieten’ elders. Op basis hiervan kan het onderscheid tussen de Engelse termen wellicht weergegeven worden met respectievelijk publiek – als in publieke sfeer, een openbare ruimte die debat en uitwisseling van meningen faciliteert – en gezamenlijk (of gemeenschappelijk). Met de laatste term wordt bovendien recht gedaan aan de notie van civil action uit de titel. Immers, die onbepaalde of betwiste ruimtes worden door handelingen – demonstraties, bezettingen, ontregeling en andere ingrepen – vormgegeven. De termen cultural dissent en political space geven voorts aan dat de bundel deze handelingen ziet in de context van tegendraads “cultureel activisme” en van de speelruimte die overheden al of niet toestaan.
De samenstellers definiëren gezamenlijke initiatieven van culturele aard als rationele, georganiseerde activiteiten die gevoelens van onvrede, achterstelling, verontwaardiging, e.d. sublimeren. Hoewel het woord art in de boektitel suggereert dat dit vooral kunstenaars-intitiatieven betreft, de uitwerkingen ervan zijn niet altijd van artistieke aard, maar kunnen ook van meer algemeen culturele, zelfs politieke betekenis zijn. Het meest aansprekende voorbeeld in dit verband is de keten van activiteiten van Culture 2 Commons: aanvankelijk een netwerk van artistiek en politiek georiënteerde organisaties in Zagreb, verspreidde het zich gaandeweg over heel Kroatië, terwijl het zich in inhoudelijke zin uitbreidde naar lokale, sociale en ecologische vraagstukken; uiteindelijk werd een deel van de activiteiten omgezet in een politiek platform dat succesvol meedeed aan gemeentelijke districtsverkiezingen.
Dergelijke ontwikkelingen, in Kroatië en elders, worden in belangrijke mate gevoed door de tegenstand van nationale of lokale overheden, zoals met name te lezen valt in de hoofdstukken over cultureel activisme in Rusland, Polen, Servië of Turkije. Geen wonder dat bijvoorbeeld het hoofdstuk over de eerder genoemde Gezi Park-protesten de schaduwzijde van cultureel activisme laat zien. De repressieve en intimiderende reactie van de Turkse overheid, in een – zeker sinds de mislukte coup van juli 2016 – snel autocratisch, inhumaan wordend land heeft een groot aantal kunstenaars, journalisten, academici, etc. actief of passief (door zelfcensuur, innerlijke emigratie, e.d.) het zwijgen opgelegd.
In een interview stelt politicoloog Ivan Krastev naar aanleiding van hetzelfde voorbeeld voorts dat de solidariteit van de meest uiteenlopende groepen en bewegingen die deze protesten zo opmerkelijk maakten veelal niet langer duurde dan de protesten zelf. Deze onbestendigheid brengt hij in verband met sociale media: al kunnen binnen no time 100.000 mensen op de been worden gebracht, duurzamer, georganiseerde vormen van sociaal of politiek engagement komen er veelal niet uit voort. Aldus worden overheden in de kaart gespeeld. In hun inleiding wijzen de samenstellers er bovendien in algemene zin op dat politiek opereren als gevolg van een verschuiving, of ‘opschaling’, van oorspronkelijk artistieke activiteiten het risico van vervreemding van de oorspronkelijke uitgangspunten in zich dragen.
Een daaraan gerelateerde, maar ontbrekende overweging is in hoeverre in de kunst van gemeenschappelijk activisme kunstenaars per se noodzakelijk zijn. Impliciet beantwoorden zij die vraag wel in die hoofdstukken waarin de kunsten een onderscheidende rol spelen in cultureel activisme: behalve door een herkenbaarder inbreng wordt die rol vooral gekenmerkt door terughoudendheid, door het loslaten van controle over de mogelijke sociale en politieke effecten van artistieke interventies.
De belangrijkste voorbeelden in dit verband zijn de Spaanse architectuurstudio Recetas Urbanas en het Duitse theatercollectief Rimini Protokoll. Recetas Urbanas verschaft met een ontwerp of – veelal tijdelijk – gebouw een ‘recept’; het is aan bewoners of gebruikers wat zij ervan ‘bakken’. Het werk van de studio raakt in zoverre aan de politiek dat hun doorgaans ongewone interventies reageren op een maatschappelijke behoefte en op niet te negeren wijze de openbare ruimte uitdagen. Om het te bouwen object te realiseren én te verdedigen is om die reden bouwkunst even belangrijk als wetskennis.
De producties van Rimini Protokoll zijn eveneens sterk geïnspireerd op maatschappelijke kwesties, maar beperken zich strikter tot de op- of uitvoering. Het collectief betrekt non-professionals in producties waarin het hen onbekende ervaringen laat opvoeren (in rollenspellen bijvoorbeeld, zoals een nagebootst parlementair debat of een klimaatconferentie) of ondergaan. Een voorbeeld van het laatste is de voorstelling 100% Amsterdam, in december 2016 opgevoerd in de Stadsschouwburg (het format 100% is ook elders in de wereld uitgevoerd). Losjes gebaseerd op gemeentelijke statistieken brengt het collectief 100 bewoners van een stad, elk a.h.w. één procent van de bevolking vertegenwoordigend, bijeen. Aan de hand van persoonlijke verhalen en talloze vragen en hun beantwoording worden statistieken gaandeweg getransformeerd tot veelzijdige portretten. Maar wat deze ervaring voor deelnemers én publiek betekenen, tijdens en mogelijk na de voorstelling, is niet iets waar Rimini Protokoll zich verder mee bemoeit; wat telt is de interventie, het faciliteren van statistisch onwaarschijnlijke ontmoetingen. “Communication designers” noemt een van de leden van het collectief hun werk in het afgedrukte interview.
Terecht stellen de samenstellers dat de bundel een ‘heterogene selectie’ (p. 23) is geworden. De verdienste van The art of civil action is dat het de lezer kennis laat maken met het uiteenlopende werk en de uiteenlopende opvattingen kunstenaars en denkers die in Nederland minder bekend zijn. Jammer is wel dat de samenstellers bij het formuleren van een aantal gemeenschappelijke kenmerken in hun inleiding afwijkende standpunten of bijdragen die eigenlijk geen antwoord geven op hun vragen beleefd de revue laten passeren.
Dat geldt bijvoorbeeld voor het bezwaar van hoogleraar Cultuurpolitiek Yudhishtir Raj Isar tegen het nogal mistige gebruik van het woord culture, in de titel en de inleiding, waarin een expliciet onderscheid met de meer specifiek kunstzinnige praktijken uit het zicht verdwijnt. Maar ook voor Andrew Barnetts bijdrage, die niet zozeer over civil action maar over civic policy gaat. Dit gebrek aan ‘dialoog’ geeft de bundel, net als zijn titel, een zekere mate van onbestemdheid.
The art of civil action: political space and cultural dissent.