Claartje Bunnik opende op 16 januari 2017 de nieuwe lezingenreeks van de Boekmanstichting de Waarde van Cultuur. Vanuit haar politiek-bestuurlijke ervaring heeft Claartje Bunnik een nieuw model ontworpen voor de beoordeling van culturele instellingen. Ze zag in de loop der jaren de beoordeling transparanter, gedegener en onafhankelijker worden. Maar ze miste iets – met name in de inhoudelijke beoordeling. Wat zijn de ijkpunten van kwaliteit wanneer je uitgaat van de publieke waarde van cultuur? Dat is immers waar het een overheid om gaat. Daarover gaat Naar waarde gewogen : een nieuw model voor kwaliteitsbeoordeling bij de toekenning van cultuursubsidies (Boekmanstichting, 2016).
Cultuur heeft te maken met een afnemend draagvlak in de samenleving. Bij de vraag van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) aan het Nederlandse publiek wat prioriteit heeft bij de uitgave van overheidsgeld, wordt het ‘stimuleren van kunst en cultuur’ als laatste genoemd. Dat heeft volgens Bunnik voor een deel te maken met het gegeven dat overheden in het subsidiestelsel de waarde van cultuur voor de samenleving te weinig laten meewegen.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderscheidt in Cultuur herwaarderen (2015) twee typen culturele waarden: intrinsieke en extrinsieke. Bij de laatste kun je denken aan de rol van kunst en cultuur bij inburgeringstrajecten of aan het belang van cultuur voor het bevorderen van het toerisme. Nadeel van dit onderscheid is dat het de maatschappelijke betekenis van cultuur vooral buiten het culturele domein zoekt, in de betekenis voor andere domeinen, zoals zorg en economie. |
De bron van Bunniks model ligt in de Angelsaksische wereld. Harvardhoogleraar Mark H. Moore noemde de betekenis van overheden ‘public value’; Publicist John Holden werkte dit uit voor de culturele sector. Holden heeft het over ‘cultural value’. De ‘institutionele waarde’ van instellingen is daarbinnen een belangrijk element. Die gaat over de positie die een instelling inneemt in zijn omgeving, als drager van waarden als inclusiviteit, als beeldmerk, als economische en maatschappelijke speler. Denk ook aan de rol van de bibliotheek, van het museumrestaurant of van de schouwburgfoyer als ontmoetings- en werkplek in het publieke domein. Instellingen hebben meestal wel een duidelijk beeld van wat hun publieke waarde zou moeten zijn, maar doen nauwelijks onderzoek of ze die waarde ook waarmaken.
Vanuit wetenschappelijke hoek heeft de KNAW een model ontwikkeld dat zich niet louter richt op output (artikelen, verwijzingen) maar ook op wetenschappelijke kwaliteit en maatschappelijke relevantie. Voor het meten van die relevantie wordt gebruik gemaakt van ‘narratives’, en van peers en extended peers (externe beoordelaars). Het was voor Bunnik een bron van inspiratie, want wetenschap en cultuur hebben veel gemeenschappelijk.
De primaire domeinen van kwaliteit in Bunniks Culturele Waardemodel zijn: de artistiek-inhoudelijke en de maatschappelijke. De professionele en zakelijke kwaliteiten zijn secundair want ze zijn nooit reden voor subsidietoekenning.
Haar waardemodel is vooral een denkmodel, legde ze uit. Voortdurend zullen artistieke en culturele waarden tegen elkaar moeten worden afgewogen. Wat vindt een overheid of een fonds belangrijk bij de beoordeling van een instelling. En wat vindt de – publiek gefinancierde – instelling zelf belangrijk.
Veel meer dan voorheen moet worden uitgegaan van maatwerk in plaats van vergelijkbaarheid en controle. Naarmate er meer aandacht komt voor maatschappelijke kwaliteit zal er meer aandacht moeten komen voor verhalende verantwoording, het narratieve. Het kan de cijfers goed aanvullen en toelichten, aldus Bunnik. Om de verschillende vormen van cultureel en maatschappelijk ondernemerschap goed te kunnen beoordelen, is een flexibel stelsel nodig. Een stelsel waarin gewerkt wordt met visitatie en waarin ruimte is voor de inbreng van de stakeholders.
Vanuit de zaal kwam de vraag hoe je de impact van kunst kunt meten. Hoe staat het met de onbedoelde effecten? Ook zou het fijn zijn als modellen gebruikt worden om te oordelen, zonder te veroordelen. Een model zou meer een spiegel moeten zijn en mogelijkheid moeten bieden voor reflectie. In het boek worden voorbeelden genoemd van al beproefde methoden om impact te beschrijven.
Is het model al getest?, luidde de volgende vraag. Misschien is het goed idee om ergens een pilot te doen. Een lid van de Cultuurraad Hilversum meldde zich direct aan.
Kwalitatief kijken vinden overheden moeilijker, omdat het minder houvast lijkt te bieden dan cijfermatig meten. Elk instelling heeft een andere profiel en zal dus ook anders beoordeeld moeten worden. Claartje Bunnik besloot haar presentatie met te zeggen dat haar model niet de weg voorschrijft, maar wel op weg kan helpen.
De publicatie is te koop via de webshop.
Ineke van Hamersveld schreef een verslag van de presentatie van Naar waarde gewogen, op 15 december 2016 na de Algemene Ledenvergadering van Kunsten ’92.