‘Erken dat er meerdere verhalen zijn’
De grote houten leestafels in de bibliotheek van de Boekmanstichting moesten op maandagmiddag 9 oktober aan de kant om voldoende plek te kunnen maken voor de vele geïnteresseerden in alweer de achtste lezing van de reeks De Waarde van Cultuur. Desondanks wisten enkele trouwe bezoekers al snel een favoriet plekje te bemachtigen. Zo niet Joost Heinsius. Hij nam ditmaal geen plek in het publiek, maar achter de katheder, voor zijn lezing over de valse tegenstelling tussen autonomie en instrumentaliteit.
Heinsius – adviseur, onderzoeker en schrijver in de kunst- en cultuursector – betoogde dat de waarde van cultuur te vaak gezocht wordt in een simpele tweedeling: ofwel kunst heeft een intrinsieke, artistieke waarde (autonomie), ofwel kunst heeft waarde voor het bereiken van een extern doel (instrumentaliteit). In de praktijk is die tweedeling echter helemaal niet zo scherp als hij vaak wordt voorgesteld. In een van de voorbeelden die Heinsius gaf, gaat het Nationaal Ballet mee op een diplomatieke reis. Kunst wordt in dat geval weliswaar instrumenteel gebruikt, maar de voorstelling zelf kan volledig autonoom zijn. Daarnaast is autonomie ook maar relatief: veel oude kunst die nu autonoom lijkt, is oorspronkelijk instrumentele opdrachtkunst geweest.
De dichotomie tussen autonome en instrumentele kunst is volgens Heinsius niet alleen fout, maar ook schadelijk. De vele mogelijke manieren waarop kunst maatschappelijke waarde kan hebben, raken er al snel door uit beeld. Bovendien leidt het idee dat instrumentele kunst per definitie niet autonoom is ertoe dat kunstenaars zich naar binnen toe keren en in de verdediging schieten. Het maatschappelijke draagvlak van kunst komt daardoor in gevaar.
We moeten volgens Heinsius dan ook af van de tweedeling, en ‘erkennen dat er meerdere verhalen zijn’. Zelf komt hij tot vijf mogelijke kunstwaardes: artistieke waarde, kritische waarde (waarbij te denken is aan maatschappijkritische kunst), activistische waarde (kunst heeft waarde als het de samenleving verandert), toepasbare waarde (bijvoorbeeld voor de economie of voor gebiedsontwikkeling) en amusementswaarde.
Deze vijfdeling maakt het begrip autonomie echter niet overbodig. Al deze waardes kunnen alleen tot stand komen wanneer de kunstenaar professionele autonomie heeft. Als de kunstenaar wordt ingeperkt leidt de kwaliteit van het kunstwerk daaronder. Voor het best mogelijke resultaat zal hij of zij dan ook autonomie moeten veroveren.
Na de lezing van Heinsius volgde een levendige discussie tussen de aanwezigen, die vanuit heel diverse geledingen – zowel van binnen als buiten het culturele veld – naar de lezing waren gekomen. Bijdragen waren soms fel (over de vraag of het goed is als kunstenaars worden ingezet om vluchtelingen te helpen), soms geëmotioneerd (over de impact die kunstenaars op de levens van mensen kunnen hebben). Sommige vragen waren wat theoretischer, terwijl bijvoorbeeld een vraag naar de manier waarop je de culturele wereld ervan overtuigt dat er meer verschillende kunstwaarden dan autonomie en instrumentaliteit zijn, wat meer op de praktijk gericht was. Heinsius antwoordde hierop dat op dit vlak een belangrijke taak ligt bij de kunstopleidingen.
Ondanks de nu en dan sterk tegenovergestelde standpunten die in de discussie naar voren werden gebracht, leken de aanwezigen het wel eens met het standpunt van Heinsius. Culturele waarde is niet te vatten in een eenvoudige tweedeling. Dat bleek al uit de vele verschillende ideeën die de sprekers in de reeks De waarde van cultuur reeds gepresenteerd hebben, maar het verhaal van deze middag vormde daar tevens een waardevolle aanvulling op.
Foto's: Nuran Bozkurt