Samen met de KNAW organiseerde de Boekmanstichting 25 september in Het Trippenhuis in Amsterdam een discussiemiddag over sociaal-liberaal cultuurbeleid. Directe aanleiding voor de besloten bijeenkomst was de uitgave Manifestaties van de vrijheid des geestes van de Teldersstichting. Hierin wordt vanuit liberale invalshoek gekeken naar o.a. erfgoed en de kunsten, maar ook doneren aan cultuur, sportieve ambities, leefstijlbeleid en bewegingsonderwijs. Onder voorzitterschap van Kitty Zijlmans gaven Mark van de Velde, staflid Teldersstichting en een van de auteurs van het boek, en Frans Becker, adjunct-directeur Wiardi Beckman Stichting, een korte inleiding. Daarna kregen drie respondenten tijd om te reageren namens resp. D66, CDA en GroenLinks. Een discussie volgde. Is een sociaal-liberale grondslag voor kunst- en cultuurbeleid een realistische ambitie?
Mark van de Velde gaf de kern van het rapport weer: de overheid dient zich bij kunstbeleid niet te laten leiden door instrumentele motieven. Met kunst als inzet van industriepolitiek vergroot je haar kwetsbaarheid, aldus Van de Velde. Hij zocht de legitimering in neutraliteit van de overheid en het bieden van kans op ontplooiing voor de burger.
Waarom toch die nadruk op het willen beschermen van nationaal erfgoed? En hoe kun je enerzijds het cultuuronderwijs willen stimuleren, maar anderzijds de gedachte achter cultuurspreiding loslaten? Frans Becker plaatste vraagtekens bij het verhaal van zijn liberale opponent. Vervolgens waagde hij de sprong naar de actualiteit. Hij zei: als de PvdA en de VVD samen gaan regeren, dient er flink gerepareerd te worden. Hij refereerde specifiek aan de situatie van een aantal zwaar gedupeerde instellingen (Reisopera, Rijksmuseum Twenthe e.a.) en pleitte voor een opwaardering van de positie van kunst en cultuur in het openbaar bestuur.
De discussie dient over het proces gaan, over de vertaalslag van ideologie, reageerde Alexander Rinnooy Kan (D66). Kijk naar de subsidiesystematiek, een terugkerende bron van problemen. De hoogleraar economie en bedrijfskunde aan de UvA vroeg zich af waarom kunstenaars en instellingen niet het heft in handen nemen en zelf, op basis van gezag en vertrouwen, een verdeelsleutel leveren.
Ook Bart van Meijl (lid dagelijks bestuur CDA) richtte zich op de vertaalslag naar beleid, en minder op ideologie. Wat dat betreft vertoont het CDA weinig variatie in de afgelopen dertig jaar, aldus Van Meijl. Centraal staan regionale spreiding en cultuuronderwijs. Cultureel ondernemerschap dient beleidsmatig gestimuleerd te worden in de vorm van opdrachten, ter aanvulling op subsidies.
Kritiek op de neutrale staat bij de liberalen kwam er vooral van Dick Pels, directeur Bureau de Helling, wetenschappelijk bureau GroenLinks. Als het de markt is die bepaalt wat van waarde is (VVD), dan bedoel je het grote publiek, waarschuwde hij. Dat mag niet de bedoeling zijn. Een warm pleidooi voor een opvoedende overheid, die meer wil bewerkstelligen dan het spreiden van cultuur, volgde. Volgens Pels dient de overheid burgers te begeleiden in het proces van oordeelsvorming en te beschermen tegen de invloed van media en markt. ‘Maar wij zijn zelf de markt’, verzuchtte Van de Velde.
Van toenadering tussen hen zou het deze middag niet meer komen. Over de waarde van kunst en cultuur waren ze het evenwel allemaal eens, vatte Zijlmans samen. Over de uitwerking veel minder.
In de daaropvolgende discussie werd de afstand tussen de ideologieën niet beslecht, hooguit opgehelderd. Interessant was de vergelijking die Hugo van der Poel, directeur van de Mulier Instituut, maakte tussen de cultuur- en de sportsector. Een opvallend en groot verschil is de hoge mate van zelforganisatie die de sportwereld kenmerkt maar de cultuursector ontbeert. Daar zijn verschillende verklaringen voor. Eén ervan is dat sportbeleid grotendeels gemeentelijk beleid is. Sport kent bovendien een enorm draagvlak. Gemeentebesturen springen vurig in de bres voor hun voetbalclub, maar doen dat minder snel voor hun orkest of zangkoor.
Jeroen Bartelse, algemeen secretaris van de Raad voor Cultuur, toonde zich, terecht, nieuwsgierig naar het gewicht van de liberale beginselen zodra het gaat om bijvoorbeeld talentontwikkeling. Maar Van de Velde kon daar kort over zijn: talentontwikkeling, vernieuwing, het zijn geen onderdelen van liberaal cultuurbeleid. Want wie kan nu al aangeven wat in de toekomst tot erfgoed gerekend zal worden? Liberaal cultuurbeleid richt zich op bewezen kwaliteit. Een merkwaardige redenering, vond Valerie Frissen, hoogleraar ICT en sociale verandering aan de EUR en lid van het Topteam Creatieve Industrie. Vernieuwing in de wetenschap kun je toch ook niet uitsluiten? Kwestie van gevoel, aldus Van de Velde. Wetenschap dient het algemeen belang. Bartelse benadrukte hierop juist de meerwaarde van kunstenaars voor innovatieve processen en experiment. Becker viel hem bij en refereerde aan Emanuel Boekman die eveneens oog had voor het belang van experiment. Volgens Becker getuigde het, meer dan van een ideologie, van een soort houding tegenover kunst en cultuur.
Mark van de Velde bracht nog het cultuuronderwijs op islamitische scholen ter sprake. Daar is geen plaats voor moderne dans en theater in het lesprogramma. Allochtonen staan niet voor niets telkens laag genoteerd in statistieken over cultuurdeelname.
Tot een onvoorwaardelijk antwoord op de hoofdvraag van de bijeenkomst, of een sociaal-liberale grondslag voor kunst- en cultuurbeleid een realistische ambitie is, kwam het deze middag niet. Het is dan ook lastige materie verschillende fundamenten te vertalen naar beleid, aldus voorzitter Kitty Zijlmans in haar slotwoord. Zolang we maar een bewindvoerder van formaat krijgen in Den Haag, iemand die kunst en cultuur werkelijk een warm hart toedraagt, sprak Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting.