De deze week gepubliceerde Museumcijfers 2017 laten verschillende positieve ontwikkelingen voor het Nederlandse museumlandschap zien. Zo nam het aantal bezoeken opnieuw toe, hadden musea voor het eerst meer eigen inkomsten dan inkomsten uit subsidie, en maakt een museumbezoek voor steeds meer jongeren onderdeel uit van het onderwijscurriculum. Toch zijn er tussen alle ontwikkelingen door ook enkele cijfers die om aandacht vragen.
5 oktober 2018
Delen
De 435 musea waarop de Museumcijfers 2017 betrekking hebben, trokken in 2017 gezamenlijk 31 miljoen bezoekers. [1] Dat zijn er bijna 700.000 (2,2 procent) meer dan in 2016. [2] Het buitenlands bezoek (goed voor 30 procent van het totale aantal bezoeken) groeide door het toenemende toerisme, het binnenlandse bezoek vooral door het groeiend aantal bezitters van een Museumkaart. In 2017 zat deze pas in de portemonnee van 1,35 miljoen Nederlanders, die hem daar in totaal 8,7 miljoen keer uithaalden om aan de kassa van een museum te laten zien. [3] De Museumkaart was daarmee goed voor 28 procent van het totale museumbezoek in 2017 (Leguit et al. 2018, 12, 17-18).
[1] De cijfers in de jaarlijkse publicatie Museumcijfers hebben betrekking op (een groot deel van) de musea die bij de Museumvereniging zijn aangesloten. In 2017 omvatte deze onderzoekspopulatie 435 musea. Daardoor verschillen deze cijfers van de museumindicatoren in de Cultuurindex Nederland. Deze zijn gebaseerd op data van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die de gehele museumpopulatie beslaat. In 2016 omvatte deze (volgens voorlopige cijfers) 694 musea (Centraal Bureau voor de Statistiek 2017).
Figuur 1 – Museumbezoeken in 2017 naar toegangsprijs, in procenten
Wie geen Museumkaart had in 2017, betaalde in de meeste gevallen de normale entree (41 procent van alle bezoeken) of de entree tegen een gereduceerd tarief (16 procent van alle bezoeken). Het gemiddelde bedrag dat daarbij werd afgerekend, steeg in 2017 als gevolg van dalende subsidies en stijgende kosten harder dan de inflatie. Deze prijsstijging droeg in combinatie met het gestegen aantal bezoekers bij aan de 12 miljoen euro waarmee musea in 2017 hun eigen inkomsten zagen stijgen. Die kwamen daarmee uit op 508 miljoen euro, waarvan 228 miljoen euro bestond uit entree-inkomsten (Leguit et al. 2018, 24-25).
[2] Oorspronkelijk was in Museumcijfers 2016 sprake van 31,7 miljoen bezoekers in 2016. In Museumcijfers 2017 zijn echter de cijfers over 2015 en 2016 met terugwerkende kracht aangepast, omdat in deze jaren per ongeluk een museum ook de (omvangrijke) bezoekcijfers heeft doorgegeven van de grotere, niet-museale organisatie waarvan het deel uitmaakte (Leguit et al. 2018, 37).
Tabel 1 - Overzicht van inkomsten van musea in 2017
Waar de eigen inkomsten met 12 miljoen euro stegen, daalden subsidies voor het tweede jaar op rij, met een vergelijkbaar bedrag. Daardoor nam het aandeel eigen inkomsten van musea, dat al enkele jaren stijgt, in 2017 opnieuw toe, en overschreed het voor het eerst de grens van 50 procent. Musea hadden daarmee in 2017 voor het eerst meer eigen inkomsten dan inkomsten uit subsidie (Leguit et al. 2018, 3, 30-34).
Een positieve ontwikkeling is ook dat steeds meer jongeren in schoolverband een museum bezoeken. In 2017 verruilde ruim 2 miljoen keer een leerling het klaslokaal voor een museum. Het aantal bezoeken binnen het basisonderwijs steeg daarmee tussen 2013 en 2017 met 27 procent, en het aantal bezoeken vanuit het voortgezet onderwijs met 30 procent. Vooral de stijging binnen het basisonderwijs is opvallend, omdat het aantal leerlingen hiervan sinds 2013 juist daalde (Leguit et al. 2018, 21; Centraal Bureau voor de Statistiek 2018).
Ontwikkelingen die om aandacht vragen
Dit alles is natuurlijk goed nieuws voor de museumsector. Toch bevatten de Museumcijfers 2017 ook enkele cijfers die een – voorzichtige – indicatie geven van minder positieve ontwikkelingen. Hoewel het bij de meeste van deze cijfers nog te vroeg is om daar direct harde conclusies aan te verbinden, verdienen ze wel enige aandacht.
Zo groeide weliswaar het aantal bezoekers in 2017, maar is deze groei met 2,2 procent een stuk lager vergeleken met de bijna 30 procent waarmee het aantal bezoekers tussen 2013 en 2016 steeg. Bovendien zou de groei in 2017 ook deels een gevolg kunnen zijn van het feit dat de onderzoeksgroep waarnaar in Museumcijfers wordt geëxtrapoleerd is gegroeid: van 420 in 2016 naar 435 in 2017 (+3,6 procent). Volgens Museumcijfers2017 waren deze nieuwe musea goed voor 300.000 van de 700.000 extra bezoekers die in 2017 geteld werden (Leguit et al. 2017, 37; Leguit et al. 2018, p. 12-13, 37).
Enigszins zorgelijk is daarnaast dat jongeren weliswaar vaker in schoolverband een museum bezoeken, maar juist minder vaak in hun vrije tijd. Daardoor daalde het totale bezoek onder jongeren in 2017 voor het eerst sinds 2013 lichtjes, al was daar in 2016 ook een flinke toename aan voorafgegaan. Positief is dit verband dat musea steeds vaker gebruikmaken van social media die onder jongeren populair zijn: met name Instagram en YouTube. Snapchat – gebruikt door zo’n 72 procent van de jongeren tussen de 15 en 19 jaar – wordt daarentegen nog nauwelijks door musea ingezet. (Leguit et al. 2018, 16, 21; Oosterveer 2018).
[3] Zie voor het toenemende succes van de Museumkaart ook Cultuurindex Nederland 2018.
Figuur 2 - Aantal museumbezoeken per leeftijdscategorie
Een derde aandachtspunt is dat niet alleen de eigen inkomsten van musea stegen, maar ook de kosten. Deze bedroegen in 1,002 miljard euro: 2,5 miljoen euro meer dan er aan inkomsten binnenkwam. 44 procent van de musea boekte in 2017 dan ook een negatief financieel resultaat. Dit geldt vooral vaak voor – toch al kwetsbaardere – kleine musea (omzet tot €400.000) en middelgrote musea (omzet tussen €400.000 en €3.200.000). Grote musea boekten in 2017 gemiddeld genomen een positief resultaat, waardoor de kloof tussen kleine en grote musea het afgelopen jaar is toegenomen (Leguit et al. 2018, 34-36).
Tabel 2 - Overzicht van kosten van musea in 2017.
Ook de geografische verdeling van buitenlandse museumbezoekers over Nederland doet vrezen voor zo’n toenemende kloof. Noord-Holland verwelkomt jaarlijks veel buitenlandse museumbezoekers (53 procent van al het museumbezoek in deze provincie is afkomstig van buitenlandse bezoekers) en ook Zeeland blijkt een relatief geliefde bestemming (24 procent buitenlands bezoek), maar in de rest van het land bedraagt het gemiddelde aandeel buitenlandse bezoekers net geen 9 procent. Als het toerisme naar Nederland de komende jaren – zoals verwacht – blijft toenemen, lijkt het dus ook waarschijnlijk dat vooral Noord-Holland hiervan zal profiteren. De verschillen tussen musea in deze provincie en elders in het land kunnen daarmee toenemen. Tegelijkertijd wordt ook in toenemende mate geprobeerd om toeristen beter over Nederland te verspreiden (Leguit et al. 2018, 14; NTBC Holland Marketing 2013, Pama 2017).
Tot slot geven cijfers over de arbeidsmarktsituatie in musea gemengd positieve en negatieve signalen af. Zo steeg in 2017 het aantal museummedewerkers met 2.000 personen tot bijna 40.000 (+5 procent), maar lijkt de werkgelegenheid (uitgedrukt in voltijdbanen) juist licht te zijn gedaald van 9.900 naar 9.800 FTE. Ook werkten in 2017 weliswaar meer mensen in een vast dienstverband in een museum (+3,2 procent), maar doordat er ook nieuwe medewerkers in onbetaalde of flexibele dienstverbanden bijkwamen, bleef het aandeel medewerkers met een vast dienstverband vrijwel gelijk aan dat in 2016 (71 procent). Daarnaast lijkt het aantal vrijwilligers en stagairs in 2017 te zijn toegenomen. In 2017 waren er 27.000 museale vrijwilligers en stagiairs, tegenover 26.000 in 2016. Hoewel het als positief gezien kan worden dat meer mensen zich vrijwillig willen inzetten voor musea, is wel enigszins zorgelijk dat in 2017 meer musea volledig van deze onbetaalde krachten afhankelijk zijn. In 2016 gold dit nog voor 13 procent van de musea, in 2017 was dit percentage toegenomen tot 15 procent (Leguit et al. 2017, 24; Leguit et al. 2018, 27-28).
Het museumbezoek door jongeren, de kloven tussen grote en kleine musea en tussen Randstedelijke en provinciale musea, alsook de afhankelijkheid van onbetaalde werknemers lijken kortom toekomstige aandachtspunten. Niettemin vertellen de nieuwe cijfers bovenal een positief verhaal: de sterke groei van het aantal bezoekers en van de eigen inkomsten van de afgelopen jaren wordt – zij het in iets mindere mate – voortgezet in 2017. Dat Museumcijfers 2017 opent met de zin ‘Musea doen het goed’, lijkt dan ook niet meer dan terecht.
[1] De cijfers in de jaarlijkse publicatie Museumcijfers hebben betrekking op (een groot deel van) de musea die bij de Museumvereniging zijn aangesloten. In 2017 omvatte deze onderzoekspopulatie 435 musea. Daardoor verschillen deze cijfers van de museumindicatoren in de Cultuurindex Nederland. Deze zijn gebaseerd op data van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die de gehele museumpopulatie beslaat. In 2016 omvatte deze (volgens voorlopige cijfers) 694 musea (Centraal Bureau voor de Statistiek 2017).
[2] Oorspronkelijk was in Museumcijfers 2016 sprake van 31,7 miljoen bezoekers in 2016. In Museumcijfers 2017 zijn echter de cijfers over 2015 en 2016 met terugwerkende kracht aangepast, omdat in deze jaren per ongeluk een museum ook de (omvangrijke) bezoekcijfers heeft doorgegeven van de grotere, niet-museale organisatie waarvan het deel uitmaakte (Leguit et al. 2018, 37).
[3] Zie voor het toenemende succes van de Museumkaart ook Cultuurindex Nederland 2018.
Opmerking: Deze instellingen zijn alleen geldig voor de browser en het apparaat dat je nu gebruikt.
Google Analytics
Analytische cookies verzamelen informatie over uw gebruik van de website. Met deze informatie kunnen wij die zo goed mogelijk laten werken. Dankzij de analytische cookies weten we bijvoorbeeld welke pagina’s het vaakst worden bezocht, kunnen we problemen vastleggen en weten we welke advertenties effectief zijn. Zo zien we hoe het publiek in zijn algemeen de website gebruikt, in plaats van een enkele persoon. Met die informatie analyseren we het verkeer op de website.