In het DeLaMar Theater heb ik voor het eerst sinds lang weer genoten van een voorstelling. Dankzij de coronamaatregelen zat iedereen 1e rang en genoten we van veel persoonlijke aandacht en nul wachttijd bij de bar of garderobe. En dat bij twee gerenommeerde artiesten! Die luxe is normaliter alleen voorbehouden aan grote donateurs. U kent de riedel ongetwijfeld: met 30 procent zaalbezetting bij 100 procent productiekosten én vaste lasten is het verdienmodel van veel culturele instellingen niet houdbaar. Aaf Brandt Corstius verwoordde het laatst treffend in de Volkskrant na een bezoek aan de opera: ‘Ik reken dit even grofstoffelijk door, want dat lijkt verder niemand ooit gedaan te hebben: vier op de vijf mensen die in theaters werken – technici, dansers, garderobemensen, acteurs, programmeurs, musici, marketingmensen – zullen al hun werk verliezen. En vier op de vijf theaters zullen failliet gaan.’
Mij slaat de schrik om het hart als ik dat tot me door laat dringen. Niet alleen omdat mensen hun inkomen kwijt raken, het culturele aanbod slinkt en vakmanschap verdampt als het zover zal komen. Ook omdat ik weet hoe het voelt als je niet meer kunt doen wat je het allerliefste doet.
Zelf heb ik lang professioneel gedanst, gezongen en geacteerd in theaterproducties. Om allerlei goede redenen ben ik weer gaan studeren om me achter de schermen voor de sector in te kunnen zetten. Dat is inhoudelijk boeiend, voor de continuïteit van mijn loopbaan heel fijn en heeft positieve invloed gehad op mijn privéleven. Maar ik ervaar na 12 jaar nog altijd een gemis, want de taal die ik vloeiend sprak op het toneel, kan ik achter mijn bureau niet kwijt. En de creatieve vibe die ik voelde bij een optreden kent geen gelijke op kantoor. Niets kan op tegen mezelf verliezen in de muziek in de armen van een danspartner, of meerstemmig zingen dat het klinkt als een klok. Of de slappe lach krijgen omdat een acteur uit zijn kostuum scheurt/die gevierde zangeres haar tekst vergeet/het optreden geboekt blijkt in een obscuur partycentrum met nepplanten en een schiettent. Bovenal ervaar ik een gemis nu ik mijn van kinds af aan ontwikkelde theaterkwaliteiten niet meer professioneel kwijt kan.
Natuurlijk is dit alles overkomelijk. Luxeproblemen, kun je zeggen. En ik heb er toch voor gekozen? Zeker, er zijn erger dingen. Maar ik merk aan mezelf en veel oud-collega’s dat het lastig is je draai te vinden in het leven na de bühne. Zelfs voor wie vrijwillig de switch maakt. Voor mensen met een artistiek beroep is het werk niet slechts een baan, maar ook een uitlaatklep. Eén die, voor wie op professioneel niveau functioneert, in het amateurcircuit niet werkt. Dus wat als door de coronacrisis culturele instellingen inderdaad inkrimpen of sluiten, en een halve generatie kunstenaars buiten de eigen schuld om de (succesvolle) carrière aan de wilgen moet hangen? Wat zal dat betekenen voor al die bevlogen mensen?
Ik hoop van harte dat het zover niet hoeft te komen.
Zelf ageer ik tegen mijn theatrale fantoompijn door zoveel mogelijk creativiteit in een andere setting te uiten. Ik imiteer gedrag van bekenden, droom dat ik in Ahoy sta bij muziek uit mijn hoofdtelefoon en ik dans waar ik maar kan. Want zoals een collega me ooit zei: ‘Je kunt het meisje wel uit het theater halen, maar het theater niet uit het meisje.’
Dit artikel is onderdeel van het coronaplatform voor onderzoeksvragen en kennisdeling in cultuur, waarmee de Boekmanstichting een bijdrage wil leveren aan het gesprek over de impact en gevolgen van de coronapandemie op de culturele sector. Wilt u in contact komen met ons over dit initiatief of een bijdrage leveren? Stuur dan een bericht!