Erfgoed heeft behoefte aan betrokkenheid: van overheid én samenleving
Erfgoed
Sorry! Niet meer dan 6 items tegelijk.
Wat is erfgoed? En wie heeft er over die vraag iets te zeggen? Dit zijn twee vragen die het erfgoeddebat momenteel lijken te domineren. De Rijksoverheid zet in op de instandhouding van erfgoed, de relatie met de leefomgeving en de verbindende kracht van het erfgoed. Tegelijkertijd klinkt stelt de politiek vaak dat erfgoed juist een zaak van de gemeenschap is en niet van de overheid. Wie zou het voortouw moeten nemen om de uitdagingen rondom het culturele erfgoed op te pakken en op welke manier?
Eerder dit jaar publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) Denkend aan Nederland. In deze bundel ging het SCP op zoek naar de Nederlandse identiteit. In het tweede hoofdstuk komt ter sprake dat de culturele identiteit – met betrekking tot het (cultureel) erfgoed – gewoonlijk gedefinieerd wordt door te verwijzen naar gemeenschappelijk erfgoed. ‘Het culturele erfgoed is dan het grondbestanddeel van de groepsidentiteit’ (Beugelsdijk et al. 2019, H2, 26). Kort daarna waarschuwen de auteurs dat identiteit en identiteitsbesef groepsgebonden zijn en dat het belangrijk is om de ogen open te houden voor het bestaan van meervoudige identiteiten binnen een land. Dé nationale culturele identiteit staat dan ook niet vast, maar is een interpretatie van en keuze uit het culturele erfgoed. Tegelijkertijd geeft de Nederlandse Unesco Commissie aan dat de omgang met erfgoed beter afgestemd zou moeten worden op de behoeften in de samenleving van vandaag en morgen (Nederlandse Unesco Commissie 2017).
Er bestaat dus een sterke wisselwerking tussen het erfgoed en de samenleving. De verbindende kracht van erfgoed wordt door de minister in Erfgoed telt omschreven als een kracht die mensen samenbrengt en zorgt voor vertrouwdheid in een snel veranderende omgeving (Engelshoven 2018). Er zijn echter ook ontwikkelingen zichtbaar waarbij geen eensgezindheid en vertrouwdheid uit het erfgoed spreekt, maar eerder ongemak en tegenstelling. Dit speelt onder meer in het Pietendebat en in de omgang met het koloniale verleden van Nederland.
Eigenaars van erfgoed
Het erfgoed dat in Nederland aanwezig is – en als zodanig is aangewezen – is gevarieerd. Erfgoed vormt een belangrijk element voor de profilering van verschillende regio’s doordat juist in het aanwezige erfgoed een groot onderscheid tussen regio’s te vinden is. De hoeveelheid aanwezig onroerend erfgoed per inwoner verschilt sterk per provincie. Vooral de inwoners van Friesland, Zeeland en Groningen zijn goed bedeeld, in tegenstelling tot de inwoners van Flevoland en Noord-Brabant (Regionale Cultuurindex 2018).
Er vinden geen grote ontwikkelingen in het onroerend erfgoed plaats. Al jaren blijft het landelijke aantal Rijksmonumenten vrijwel gelijk, net als het aantal beschermde stads- en dorpsgezichten. Dat deze aantallen vrijwel gelijk blijven, betekent echter niet dat alles hetzelfde blijft. In 2013 constateerde Sandra Jongenelen dat er door de overheid nog nooit eerder ‘zo duidelijk naar particulieren en projectontwikkelaars als hoeders van cultureel erfgoed’ werd gekeken (Jongenelen 2013, 10). In hetzelfde artikel wijst ze op een investering van Bussemaker, toenmalig verantwoordelijk minister voor cultuur, in onderzoek naar herbestemming van monumenten en karakteristieke gebouwen. Kijken we vervolgens naar de wijze waarop monumenten in stand worden gehouden of vervreemd, blijkt een kwaliteitsslag nodig. In het sectoradvies over monumenten en archeologie adviseert de Raad voor Cultuur dat organisaties die van het Rijk subsidie ontvangen voor het onderhoud aan monumenten, de Governance Code Cultuur toe moeten passen om professionalisering in de sector te bevorderen. Ook adviseert de raad om meer randvoorwaarden en kwaliteitseisen te stellen bij vervreemding van het monumentenbezit van het Rijk (Raad voor Cultuur 2019a). De raad mist echter vooral een visie van het Rijk op wat het wel en niet wil verkopen. Hierbij uit de raad de zorg dat bij vervreemding van monumenten door het Rijk de financiële opbrengst zwaarder weegt dan het behoud van cultuurhistorische waarden (ibid.).
Dit is op te vatten als een overheid die zich terugtrekt, maar het is tegelijkertijd een mogelijke strategie voor een sterkere en meer toekomstbestendige band tussen het erfgoed en zijn gebruikers. Het versterken van het maatschappelijk belang van cultureel erfgoed is de strategie geweest waarop door de overheid de afgelopen jaren het zwaarst is ingezet. Deze sluit bovendien aan bij het Verdrag van Faro. [1] In een uitgave van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) wordt het belang van erfgoedgemeenschappen benadrukt: ‘Met het oog op de toekomst stimuleert de Conventie ons om te erkennen dat objecten en plaatsen op zich niet belangrijk zijn voor cultureel erfgoed. Ze zijn eerder belangrijk vanwege de betekenis die mensen eraan hechten’ (Smith 2019, 5). Die nadruk op betrokkenheid van de maatschappij betekent echter ook dat het van belang is om randvoorwaarden te scheppen voor wie daarin zeggenschap krijgt, en op welke wijze. Dit kan verschillende kanten op bewegen. Enerzijds stelt het SCP de vraag of overheidsbemoeienis niet een ontvlammende werking op de erfgoedpraktijk kan hebben (Beugelsdijk et al. 2019). Dit is terug te vinden in verhalen uit de praktijk. Zo werd in gesprekken die gevoerd zijn in voorbereiding op deze trendanalyse genoemd dat gemeenschappen na bemoeienis met hun immateriële erfgoed van buitenaf niet meer willen participeren in de lijn van het Unesco-verdrag inzake bescherming van het immaterieel erfgoed. Anderzijds biedt meer centrale afstemming van wat cultureel erfgoed is, zoals het herijken van de Canon van Nederland waarbij ook aandacht wordt gevraagd voor de schaduwzijden van de Nederlandse geschiedenis, de mogelijkheid om dit gesprek op grotere schaal te voeren (Engelshoven 2019a).
Fluïde en open voor interpretatie
In de Erfgoedwet wordt cultureel erfgoed als volgt gedefinieerd: ‘uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden’ (Bussemaker 2015). Daarmee is het erfgoed een fluïde geheel en open voor interpretatie. Het heeft ook een sterke koppeling met de samenleving omdat daar objecten en tradities erfgoed kunnen worden. Dit sluit aan bij de nadruk op betrokkenheid van erfgoedgemeenschappen in het verlengde van het Verdrag van Faro. De definitie betekent echter ook dat het perspectief op erfgoed vatbaar is voor politieke invloeden.
Zwarte Piet wordt bijvoorbeeld vaak aangehaald als voorbeeld van immaterieel erfgoed waarover veel discussie bestaat. De Nederlandse Unesco Commissie geeft aan dat het uitgangspunt van de regering in het debat rondom Zwarte Piet is, dat de kwestie door de samenleving zelf moet worden opgelost (Nederlandse Unesco Commissie 2017). Ook het SCP stelt dat er andere thema’s zijn waarbij de Rijksoverheid zich juist wel profileert (Beugelsdijk et al. 2019). Achter het standpunt om geen rol te claimen op de vraag of Zwarte Piet in de huidige vorm zou moeten blijven bestaan, lijkt vooral een politieke motivatie te zitten. Maar als de houding van de overheid in gevoelige kwesties er één van afzijdigheid wordt, schuurt dat met de wens om de maatschappij nauwer te betrekken bij het erfgoed. Voor een goede discussie over een dergelijk betwist onderwerp is een centrale regie nodig op wat randvoorwaarden zijn om (immaterieel) erfgoed te bewaren of juist niet omdat het gemeenschappen in de samenleving kwetst. Door afstand te bewaren, ontneemt de Rijksoverheid zich een mogelijkheid om impasses te doorbreken.
[1] In het Verdrag van Faro (2005) wordt de strategie benadrukt om cultureel erfgoed in te zetten als middel om maatschappelijke doelen te verwezenlijken. De volledige tekst is hier te vinden:
Een meer actieve rol van de Rijksoverheid is wel te zien geweest bij zaken rond roerend erfgoed. Toen Rembrandts portretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit op de markt kwamen, werd 80 miljoen euro extra uitgetrokken om deze samen met het Franse ministerie van Cultuur aan te kopen. De verantwoording hiervoor geeft toenmalig minister Bussemaker in een kamerbrief waarbij vooral het cultuur- en kunsthistorische belang van de portretten en de cultuureducatieve mogelijkheden die ze bieden, worden benadrukt (Bussemaker 2016). Nadat begin 2019 een tekening van Rubens werd geveild uit de collectie van de koninklijke familie, is een commissie ingesteld onder leiding van Alexander Pechtold. Deze commissie is gevraagd de Erfgoedwet te evalueren om te kijken of deze voldoende bescherming biedt aan belangrijke Nederlandse kunstvoorwerpen zodat verkoop aan het buitenland voorkomen kan worden. Kunstvoorwerpen worden hierbij verbonden met Nederlanderschap volgens een logica die overeenkomt met die van de culturele basisinfrastructuur (BIS): het Rijk selecteert en steunt kunst- en cultuuruitingen van bewezen hoge kwaliteit die als onmisbaar worden gezien voor het Nederlandse cultuurlandschap. In haar advies geeft de commissie aan de tijd rijp te achten voor een betrokken beleid. Dit zou aansluiten bij ‘actuele discussies in de Nederlandse samenleving, zoals het discours rond onze geschiedenis en onze identiteit’ (Raad voor Cultuur 2019b, 16).
Het vormen van erfgoed
Het advies voor een meer betrokken overheidsbeleid dat de Raad voor Cultuur optekent, raakt aan wat Riemer Knoop en Michiel Schwarz ‘erfgoedmaken’ noemen. Hierbij ligt de nadruk niet op erfgoed zelf, maar op maatschappelijke erfgoedvorming, waarbij erfgoedmaken wordt gezien als ‘een proces waarbij een veelheid aan groepen, instituties en communities in interactie met elkaar betekenis geven aan plekken en objecten in termen van voor hen relevante waarden en kwaliteiten’ (Knoop et al. 2019, 12). Hoewel hierbij de nadruk ligt op het vergroten van de rol die erfgoed speelt bij vormen van lokaal engagement, levert dit ook handvatten voor landelijke discussies over hoe erfgoed gezien wordt. De vraag is daarbij hoe nieuwe uitingen een plaats vinden in wat als erfgoed geaccepteerd wordt.
Om de band tussen erfgoed en de samenleving goed te houden is het van belang dat hierin actualisering mogelijk is. Dit gaat echter niet zonder slag of stoot. Afgelopen september stopte het Amsterdam Museum met het gebruik van de term ‘Gouden Eeuw’ om de 17de eeuw aan te duiden. De redenering dat de term niet de lading dekt van wat er in deze periode naast voorspoed, vrede en rijkdom plaatsvond, viel niet bij iedereen in goede aarde (zie bijvoorbeeld Jaeger 2019).
Juist het opnieuw bezien van de geschiedenis vanuit de hedendaagse waarden en stemmen sluit aan bij de wettelijke definitie van het culturele erfgoed. Daarin draait het immers om waarden, overtuigingen, kennis en tradities die voortdurend in ontwikkeling zijn. Naast het erfgoedmaken zou de erfgoedpraktijk daarmee lessen kunnen trekken uit wat commoning wordt genoemd. Vooral de politieke aspecten van erfgoed kunnen daarin een plek krijgen in de geest van wat Hanka Otte en Pascal Gielen zien als de politieke aard van commoning: ‘daarbij bedoelen we geen partijpolitiek, maar in de lijn van Rancière begrijpen we het politieke als “vorm geven aan samen leven”’(Otte et al. 2019). Dat erfgoed vaker kan optreden als katalysator voor discussies over hedendaagse denkbeelden over het verleden en de omgang hiermee, leren onder andere de discussies die zijn ontstaan rondom het Humboldt Forum dat in het herbouwde Berliner Stadschloss zal openen (zie onder andere Schoonenboom 2019).
Hoe nieuwe inzichten rondom denkbeelden over erfgoed tot actie kunnen leiden, is te zien in relatie tot objecten die samenhangen met het koloniale verleden van de Nederlandse staat. Daarbij klinkt steeds vaker de oproep dat deze terug zouden moeten naar hun plaats van herkomst. Een oproep die internationaal bij veel voormalige koloniale machten te horen is. Minister Van Engelshoven heeft onlangs de Raad voor Cultuur gevraagd een commissie in te stellen die een advies kan uitbrengen over een nationaal beleidskader voor collecties met een koloniale context. Hierbij zal ook specifiek gekeken worden naar de omgang met (verzoeken tot) teruggave van koloniaal erfgoed (Engelshoven 2019b).
Een actieve sector
Een meer betrokken overheidsbeleid is niet voldoende om – in de eerder aangehaalde woorden van de Nederlandse Unesco Commissie – het erfgoed beter af te stemmen op de behoeften in de samenleving van vandaag en morgen. Een actieve houding van de sector is daarbij evenzeer van groot belang. Uit de gesprekken ter voorbereiding op deze trendanalyse kwamen in dat opzicht twee zorgen naar voren. In de eerste plaats wordt ervaren dat er een afstand bestaat tussen de erfgoedgemeenschappen en erfgoedinstituties. Hoewel mensen hun weg naar de instellingen steeds beter weten te vinden, is er vanuit de sector nog werk te doen in het opbouwen van bijvoorbeeld een sterkere infrastructuur voor publieksarcheologie, wat momenteel een erg populaire vorm van erfgoed is. Ook zou voor immaterieel erfgoed een sterkere inbedding in de bestaande vormen van subsidiëring en ondersteuning gevonden moeten worden. Hoe is dit te realiseren voor vormen van immaterieel erfgoed waar geen organisatie achter zit?
Een tweede zorg die werd geuit is het uitrollen van de Omgevingswet. Erfgoedpartijen blijken niet of nauwelijks aan tafel te zitten bij de uitwerking van de wet en bijbehorende omgevingsvisies. Tegelijkertijd worden hier veel mogelijkheden gezien voor een langdurige maatschappelijke inzet van erfgoed. Zaak is dus dat erfgoedpartijen proactief hun belangen en die van de erfgoedgemeenschappen uitdragen in relatie tot toekomstplannen. Daarvoor zijn plannen op grotere schaal onmisbaar. Zeker nu in krimpgebieden de zorg voor het erfgoed en de overdracht van zijn waarde op termijn moeilijker te realiseren zullen zijn wanneer deze sterk leunen op participatie van de lokale bevolking.
Al met al is er een verschil tussen wat erfgoed is – en wat er nodig is om dit te behouden – en wat erfgoed doet, voor gemeenschappen of voor de samenleving als geheel. Vaak lijken dit echter twee gesprekken die los van elkaar worden gevoerd. Het zou goed zijn deze gesprekken beter met elkaar te verbinden. Het zou nuttig zijn als de Rijksoverheid hierin vaker het voortouw neemt vanuit een concretere visie op wat het betekent dat erfgoed telt, voor iedereen in Nederland.