Nieuwe VerenigingsMonitor beantwoordt langlopende vragen
Toneelverenigingen, schilderclubs, fanfares: verenigingen vormen belangrijke voorzieningen voor het beoefenen van kunstzinnige en creatieve activiteiten. Toch was er vooralsnog opvallend weinig kennis en cijfermateriaal over culturele verenigingen beschikbaar. De deze week verschenen eerste editie van de VerenigingsMonitor van het LKCA brengt hier verandering in. We spraken daarom met onderzoekers Arno Neele en Zoë Zernitz over onder andere de aanleiding, opvallendste resultaten en de toekomst van dit nieuwe onderzoek.
In Nederland beoefenen 6,4 miljoen mensen van zes jaar of ouder een kunstzinnige of creatieve activiteit in hun vrije tijd. 23 procent van hen doet dat in verenigingsverband, hetgeen zou betekenen dat zo’n 1,5 miljoen Nederlanders lid zijn van een culturele of kunstzinnige vereniging (Neele et al. 2017, 9, 24). [1] Dat verenigingen daarmee een belangrijke factor in de amateurkunstbeoefening en in lokale gemeenschappen vormen is duidelijk, maar verder weten we nog relatief weinig van het culturele verenigingsleven. Zo werd in 2010 reeds gesteld dat ‘het aantal verenigingen (…) feitelijk onbekend [is], laat staan dat er een betrouwbaar beeld is van de opbouw van de ledenbestanden, van de activiteiten die er worden ontplooid of van de uitdagingen waarvoor men zich gesteld ziet’ (Volz et al. 2010, 88-89). Vorig jaar moest het SCP concluderen dat in elk geval wat het aantal verenigingen betreft ‘de data-infrastructuur in dit opzicht sindsdien niet is verbeterd’ (Broek et al. 2018, 75). [2]
Het gebrek aan goede kennis over culturele verenigingen werd volgens onderzoekers Arno Neele en Zoë Zernitz van het LKCA de laatste jaren steeds meer als een gemis ervaren, vooral omdat het belang van deze verenigingen steeds meer ingezien wordt. Ondanks de bezuinigingen in de culturele sector bleven de meeste verenigingen bijvoorbeeld als voorziening overeind, waarmee ze in moeilijke tijden haast als vangnet voor cultuurbeoefening fungeerden. Daarnaast is er steeds meer aandacht voor het idee van de participatiesamenleving, waarvan verenigingen een duidelijke exponent zijn. Mede hierdoor werden er aan het LKCA steeds vaker vragen over culturele verenigingen gesteld.
Dit gaf aanleiding tot de eerste editie van de VerenigingsMonitor, waarin voor het eerst op grote schaal in kaart is gebracht hoe culturele verenigingen in Nederland georganiseerd zijn, welke activiteiten zij aanbieden, en hoe zij zich verhouden tot de maatschappij. Daartoe werd een vragenlijst opgesteld, gebaseerd op drie bestaande (sport)verenigingsmonitoren, en deze werd gestuurd naar 2.000 culturele verenigingen en stichtingen die zich richten op de productie van kunst en cultuur. Daarnaast werd deze verspreid via een open oproep (Neele et al. 2019, 23). [3]
Daarbij kwamen echter de nodige uitdagingen kijken, vertellen de onderzoekers. In tegenstelling tot sportverenigingen zijn bijvoorbeeld lang niet alle culturele verenigingen aangesloten bij koepels of brancheorganisaties. Dat maakt het in kaart brengen van de populatie moeilijk. Om deze populatie toch te kunnen benaderen, zijn adresbestanden van de Kamer van Koophandel gebruikt, al hadden deze enkele nadelen. Zo was er veel handwerk nodig om hieruit de culturele verenigingen te filteren, en omdat veel verenigingen met tijdelijke of vrijwillige bestuursleden werken, waren adressen ook niet altijd actueel. Wanneer het wel lukte om de juiste mensen te bereiken, moesten deze bovendien nog bereid gevonden worden om mee te werken aan het onderzoek. Om dit zoveel mogelijk te stimuleren, stelden de onderzoekers vragen waarvoor verenigingen niet eerst hun hele administratie hoefden te raadplegen én werd de optie geboden een papieren vragenlijst in te vullen – een optie waarvan opvallend veel gebruik werd gemaakt.
[1] Zie ook Cultuurindex Nederland 2017 voor de ontwikkeling van de lidmaatschappen van muziek-, zang-, en toneelverenigingen vanaf 2005.
[2] Niettemin bestaan er schattingen hiervan. Volz et al. (2010, 36) houden een marge van 25.000 tot (ruim) 51.500 verenigingen aan. Neele et al. (2019, 21) vonden in het register van de Kamer van Koophandel bijna 23.000 verenigingen en stichtingen die zijn ingeschreven onder
de SBI-codes 90011 (beoefening van podiumkunst), 9003 (schrijven en overige scheppende kunsten) en 94992 (hobbyclubs), maar een groot deel hiervan kan niet als culturele vereniging worden beschouwd. Na handmatige selectie bleven zo’n 10.000 verenigingen over. Er zijn echter ook verenigingen die niet zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en daardoor onder de radar van dit onderzoek zijn gebleven.
[3] Dit waren respectievelijk:
Verenigingen in kaart
Voor het onderzoek werden uiteindelijk de antwoorden gebruikt van 427 culturele verenigingen en stichtingen, die representatief zijn verdeeld over de verschillende soorten verenigingen en provincies (Neele et al. 2019, 21-25). [4] De resultaten die hieruit voortkomen, zijn in het onderzoek gegroepeerd in drie categorieën: organisatiekracht, artistiek aanbod en maatschappelijke oriëntatie. Voor elk van deze categorieën is een indexscore ontwikkeld, die fungeert als een soort samenvatting van de cijfers. Volgens deze scores is 51 procent van de verenigingen (zeer) organisatiekrachtig, heeft 73 procent een (zeer) sterk artistiek aanbod en is 80 procent van de verenigingen niet tot weinig maatschappelijk georiënteerd (Neele et al. 2019, 3, 11, 16). [5]
De vragen die aan de algehele indexscore ten grondslag liggen, wijzen op verschillende positieve zaken. 94 procent van de verenigingen zegt financieel redelijk tot zeer gezond te zijn. Vrijwel alle verenigingen bieden ten minste twee verschillende activiteiten aan hun leden aan, waaronder regelmatig ook educatieve. En meer dan de helft van de verenigingen geeft aan voortdurend actief te zijn met het innoveren van deze activiteiten, hetgeen met het oog op toekomstige relevantie een goed signaal is (Neele et al. 2019, 8, 12, 14).
Tegelijkertijd bieden de cijfers ook inzicht in de uitdagingen én kansen waarvoor verenigingen zich geplaatst zien. Bij 80 procent van de verenigingen is bijvoorbeeld het ledenaantal de afgelopen drie jaar gelijk gebleven of gedaald, en bij 57 procent vergrijst het ledenbestand. Een andere uitdaging vinden verenigingen het werven van bestuursleden: 62 procent van de verenigingen is hier de laatste tien jaar meer moeite mee gaan ervaren. Kansen liggen in de maatschappelijke worteling van veel verenigingen. Ruim een derde van de verenigingen heeft ten hoogste één samenwerkingspartner, en het merendeel van de verenigingen (71 procent) houdt zich niet in het bijzonder bezig met speciale doelgroepen of maatschappelijke thema’s (Neele et al. 2019, 4-5, 17-18).
Gevraagd naar wat zij zelf de opvallendste resultaten vinden, wijzen Neele en Zernitz op de doelen die verenigingen nastreven. Met bijna 70 procent is ‘gezelligheid en ontmoeting’ verreweg het vaakst genoemde antwoord, maar ook het ‘in stand houden van traditionele kunst- en ambachtsvormen’ wordt door circa één op de zes verenigingen – waaronder ook veel muziekverenigingen – als doel genoemd (Neele et al. 2019, 15). Positief is daarnaast dat bij lang niet alle verenigingen vergrijzing optreedt: vooral bij veel toneelverenigingen is juist ook verjonging te zien.
Volgens de onderzoekers zijn de resultaten interessant voor beleidsmakers, omdat ze laten zien op welke gebieden verenigingen extra ondersteuning zouden kunnen gebruiken. Concreet zou bijvoorbeeld de samenwerking met maatschappelijke partners gestimuleerd kunnen worden. Ter illustratie noemen Neele en Zernitz de Impuls Muziekonderwijs, waarvan de samenwerking tussen basisscholen en muziekverenigingen een belangrijk deel uitmaakt.
[4] Omdat het moeilijk is de precieze populatie verenigingen vast te stellen, is evenwel niet geheel zeker uit wat voor soort verenigingen de non-respons bestaat.
[5] Voor deze indexscores zijn criteria opgesteld, die gedeeltelijk zijn gebaseerd op de (sport)verenigingsmonitor van het Mulier Instituut.
Vereniging in verandering
In dezelfde periode als de VerenigingsMonitor verscheen bij het LKCA ook de publicatie Vereniging in verandering, waarin de kennis over verenigingen op een meer kwalitatieve manier wordt aangevuld. Tien verenigingen zijn hierin geïnterviewd over de manier waarop zij in een veranderingsproces uitdagingen het hoofd hebben geboden. Het aantal ondervraagden is te laag om een volledig representatief beeld van het verenigingsleven te geven (bovendien lijken er duidelijke verschillen te zijn tussen stad en platteland), maar niettemin bevat de publicatie interessante bevindingen (Ravenhorst et al. 2019, 5, 19).
Duidelijk waren de verenigingen bijvoorbeeld over de belangrijkste voorwaarde voor een succesvol veranderingsproces: ‘helder krijgen wie je bent en wat je wilt doen’. Is dat eenmaal gelukt, dan is het noodzakelijk om keuzes te maken en deze in de praktijk door te voeren. Daarbij blijkt de inzet van professionals goed te kunnen werken. Niet alleen ondersteunen zij bij verschillende soorten taken, maar bovenal bezitten zij de frisse blik die bij verandering vaak gewenst is (Ravenhorst et al. 2019, 6-7).
In de veranderingen die de verenigingen vervolgens in werking zetten, zien de auteurs verschillende tendensen. Zo benoemen ze een verschuiving van een procesgerichte naar een productie- of projectgerichte aanpak, van formeel naar informeel besturen, en van een “passieve” naar een “actieve” (of: “gecommitteerde”) verwachting naar de leden toe. Opvallend is daarnaast dat de ondervraagde verenigingen steeds meer van de interne organisatie naar de maatschappelijke omgeving leken te kijken, waarmee ze als inspiratie zouden kunnen dienen voor het grote deel van de verenigingen dat volgens de VerenigingsMonitor nog niet of nauwelijks maatschappelijk georiënteerd is (Ravenhorst et al. 2019, 19).
Toekomstig onderzoek
De eerste VerenigingsMonitor maakt veel inzichten beschikbaar over het functioneren en het aanbod van culturele verenigingen, terwijl Vereniging in verandering zicht biedt op enkele voorzichtige ontwikkelingen die in vervolgonderzoek verder uitgediept en getoetst zouden kunnen worden. Het is de wens van het LKCA dat dergelijk vervolgonderzoek er ook komt, en Neele en Zernitz hebben daarover al verschillende gedachten. In een volgende editie van de VerenigingsMonitor, die voor over drie jaar op de planning staat, zou een grotere steekproef bijvoorbeeld wenselijk zijn, zodat betere uitsplitsingen naar provincies en kunstdisciplines gemaakt kunnen worden. Op dit moment is dat alleen mogelijk via maatwerk, dat het LKCA evenwel graag aanbiedt aan geïnteresseerde provincies of organisaties.
Ook zijn er ideeën om bepaalde thema’s uit te werken in verdere onderzoeken. Zo zou de maatschappelijke oriëntatie van verenigingen interessant zijn om op een meer kwalitatieve manier uit te diepen. Concreet is daarnaast het plan om in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Muziek Organisatie (KNMO) een verdiepende survey uit te voeren over de vraag wat een vereniging succesvol maakt.
Het onderzoek naar verenigingen lijkt daarmee dan ook stevig op de rit te zitten, waardoor de lacunes die er vooralsnog bestonden in de kennis over het culturele verenigingsleven, in de toekomst hopelijk structureel gevuld gaan worden.
Bronnen
Credits beeld
Notes
[1] Zie ook Cultuurindex Nederland 2017 voor de ontwikkeling van de lidmaatschappen van muziek-, zang-, en toneelverenigingen vanaf 2005.
[2] Niettemin bestaan er schattingen hiervan. Volz et al. (2010, 36) houden een marge van 25.000 tot (ruim) 51.500 verenigingen aan. Neele et al. (2019, 21) vonden in het register van de Kamer van Koophandel bijna 23.000 verenigingen en stichtingen die zijn ingeschreven onder
de SBI-codes 90011 (beoefening van podiumkunst), 9003 (schrijven en overige scheppende kunsten) en 94992 (hobbyclubs), maar een groot deel hiervan kan niet als culturele vereniging worden beschouwd. Na handmatige selectie bleven zo’n 10.000 verenigingen over. Er zijn echter ook verenigingen die niet zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en daardoor onder de radar van dit onderzoek zijn gebleven.
[3] Dit waren respectievelijk:
[4] Omdat het moeilijk is de precieze populatie verenigingen vast te stellen, is evenwel niet geheel zeker uit wat voor soort verenigingen de non-respons bestaat.
[5] Voor deze indexscores zijn criteria opgesteld, die gedeeltelijk zijn gebaseerd op de (sport)verenigingsmonitor van het Mulier Instituut.