Het Nieuwe Instituut is het museum voor architectuur, design en digitale cultuur. Ook runt ze een agentschap en heeft ze een research & development afdeling voor diezelfde disciplines, en beheert ze de Rijkscollectie voor Nederlandse architectuur en stedenbouw. Hoe programmeert het instituut in tijden van corona en in de anderhalvemetersamenleving? Een interview met directeur-bestuurder Guus Beumer en hoofd programmering Flora van Gaalen.
Hoe heeft Het Nieuwe Instituut haar programmering aangepast toen de lockdown begon?
Van Gaalen: ‘Het was in ons voordeel dat we ook vóór de lockdown al online programmeerden. Naast de publieke live activiteiten bieden we de online Rijkscollectie, onderzoeksprojecten en de verzameling webmagazines. Sinds de coronacrisis hebben we gekeken naar hoe we ook onze fysieke programma’s online kunnen presenteren. Onze Sunday stroll werd bijvoorbeeld de Sunday scroll. En in het kader van de installatie G/D THYSELF, waarin nieuwe rituelen en spiritualiteit centraal staan, hebben we een global sound meditation georganiseerd. Daaraan kon het publiek nu wereldwijd online deelnemen, in plaats van alleen ter plekke in de installatie in Rotterdam. Normaal gesproken nodigen we ook elk kwartaal een ontwerper uit om een Thursday Night Workshop vorm te geven – de eerstvolgende binnen onze planning waren Charlie Koolhaas en Madelon Vriesendorp. In plaats van de fysieke avond hebben we een week lang een online workshop georganiseerd. Ineens ontstond er een nieuwe hechte groep waarvan de deelnemers zich nu overal ter wereld konden bevinden. Daarom dachten we: dit gaan we altijd zo doen. Na twee maanden zien we nu dat het niet een kwestie is van online óf offline, maar dat we die vormen meer als een hybride willen benaderen. Hopelijk kan ons programma ook snel weer fysiek worden, maar juist de digitale component maakt het instituut toegankelijker.’
Hoe reageert jullie publiek op deze (nieuwe) programmering, zowel wat betreft de veranderde kunstbeleving als bezoekersaantallen?
Van Gaalen: ‘In het begin spraken mensen vooral hun waardering uit voor het feit dat we snel geschakeld hebben. We geven bijvoorbeeld iedere week een ontwerper de opdracht om een cover te maken voor onze website. Zo proberen we onze rol als opdrachtgever aan het ontwerpveld voort te zetten. Er was ineens zoveel online aanbod dat het wel even zoeken was hoe we ons publiek het beste konden bereiken. Maar de global sound meditation heeft honderden bezoekers getrokken, mede dankzij de internationale positie van het instituut, het gebruik van sociale media en het netwerk van de internationale participanten. Het was voor ons een verrassing om, ver buiten onze normale grenzen, een internationaal publiek te trekken.’
Beumer: ‘Wat ik interessant vind is dat het beeldscherm de enige interface lijkt te zijn geworden, waar mensen zelfs intimiteit met elkaar kunnen uitwisselen zonder dat ze bij elkaar zijn. Zelf vind ik het online vergaderen maar lastig, omdat je vanuit een ander soort energie een gesprek ingaat. Ik had daarom niet direct verwacht dat het publiek de online workshops van Charlie Koolhaas en Madelon Vriesendorp – waarin innerlijke en creatieve reflectie naar aanleiding van het leven in isolatie tijdens de lockdown centraal stonden – als dermate intiem zou ervaren. Als culturele instelling ben je gefascineerd door het moment waarop informatie een betekenisvolle ervaring wordt.’
Welke ervaring met het programmeren zouden jullie willen delen met andere instellingen? Was er een best practice, of wat ging juist minder goed?
Beumer: ‘Een waanzinnige uitkomst van de afgelopen periode is dat de klassieke begrenzing tussen het instituut en de buitenwereld poreuzer wordt. Wij worden vaak gelijkgeschakeld aan een museum met een specifieke publiekservaring. Maar we zijn ook gatekeeper van een heleboel informatie en metadata. Ik vind het fantastisch dat het instituut in die rol als gatekeeper haar ‘poorten’ meer heeft kunnen openzetten voor het brede online publiek dat we aanspreken – de afgelopen periode heeft dat meer dan ooit mogelijk gemaakt. We zijn er nog niet precies uit hoe we dit verder aanpakken, maar het is zeker iets dat ik mee zou willen geven aan andere instituten.’
Van Gaalen: ‘En meer op een praktisch niveau: van het online programmeren hebben we geleerd dat alleen ergens een camera plaatsen en een livestream starten vaak niet aantrekkelijk genoeg is. Er moet een component van interactie zijn. Durf specifiek te zijn: dat maakt het voor je publiek interessanter om ergens voor te kiezen. Kies bijvoorbeeld uitsluitend voor audio als medium, en bewerk je opnamen tot een bondig geheel om bepaalde standpunten duidelijker naar voren te kunnen laten komen. Het zou goed zijn ervaringen met online programmeren vaker met elkaar te delen en van elkaar te leren.’
Hoe pakken jullie de heropening aan en zorgen jullie ervoor dat je programma kan draaien in een anderhalvemetersamenleving?
Beumer: ‘Om te beginnen zijn wij nogal kritisch over de notie ‘anderhalvemetersamenleving’. We snappen goed dat de politiek genoodzaakt is om maatregelen tegen de pandemie terug te brengen tot een simpele notie die door iedereen overgenomen kan worden. Maar het gemak waarmee een noodmaatregel wordt omgevormd tot een maatschappelijke noodzaak – waar we ons allemaal aan overgeven – vinden we een ander type gesprek. We gaan natuurlijk voldoen aan de maatregelen, maar we willen ons wel afvragen of deze klassieke notie van uitsluiting het enige antwoord is dat vanuit de ontwerpdisciplines kan worden geleverd.’
Van Gaalen: ‘Toen we over de heropening gingen nadenken, vroegen we ons allereerst af: wat is momenteel de meerwaarde van een fysieke ervaring? Je kunt maar met weinig mensen tegelijkertijd naar binnen. Wij beginnen daarom elke dag met een tijdslot waarop één persoon naar binnen mag: voor een night at the museum-gevoel. Zo vergroten we de exclusieve ervaring van het fysieke bezoek. Ook zullen er in plaats van dranghekken bloemstukken staan, en worden bezoekers op een welkome manier door onze medewerkers ontvangen – benaderbaar en niet te klinisch. Zo willen we bezoekers op een andere manier confronteren met die anderhalve meter en zich af laten vragen: hoe voelt dit?’
Beumer: ‘We zijn ons ook meer bewust geworden van de zones in ons pand die tussen de ingang en de tentoonstellingsruimte of studieruimte liggen. Die willen we zien als betekenisvolle en publieke ruimtes voor schoonheid en uitwisseling.’
Hoe pakt de situatie financieel uit voor jullie, nu er bij heropening waarschijnlijk meer uitgaven dan inkomsten zijn vanwege het lage aantal bezoekers dat ontvangen kan worden?
Beumer: ‘Financieel levert heropenen ons inderdaad niet genoeg op. We worden solide gesubsidieerd, desondanks moeten we gaan bekijken hoe we het wegvallen van de publieksinkomsten kunnen opvangen. De subsidie gaat in belangrijke mate naar beheer en behoud van de collectie, onze tentoonstellingen worden daarnaast gefinancierd uit ticketverkoop. Los daarvan speelt bij ons al langer de vraag: moet het instituut niet sowieso gratis zijn? We merken nu dat de eenduidige inzet op publieksinkomsten in de culturele praktijk kwetsbaar is.’
Is er al ruimte om naar de lange termijn te kijken?
Van Gaalen: ‘Ja, we zijn zeker met de toekomst bezig. Wat betreft programmering speelt die eerdergenoemde hybriditeit een belangrijke rol. We willen meer als ‘multichannel’ gaan werken, met een programma dat via verschillende ingangen betreed kan worden.’
Beumer: ‘Interessant voor ons is om te onderzoeken hoe we met die meervoudigheid het oneindige potentieel van digitale cultuur kunnen benutten. De transitie van pre- naar post-corona zou wel eens zo radicaal kunnen zijn dat we naar andere vormen van kennisproductie gaan.’
Van Gaalen: ‘In het verlengde daarvan brengen we binnenkort ook onze jaarlijkse call voor fellows uit. Gestimuleerd door de situatie waarin we nu leven zal die call gaan over de vraag welke nieuwe instituten er nodig zijn in de toekomst. Welke vormen van kennisproductie zijn er, welke nieuwe collectieven komen op?’
Beumer: ‘En zo zijn er meer vragen waar we ons de komende tijd op gaan richten. Iedereen lijkt momenteel de zegeningen van digitalisering te omarmen. Maar vergeet niet dat digitale cultuur niet per definitie open is – alles is gecodeerd en die onderliggende codes kunnen dubieus zijn. Hoe moeten we daarmee omgaan? Ook levert de enorme hoeveelheid online dataverkeer die de coronacrisis met zich meebrengt een hoge energieconsumptie op. We worden ons meer dan ooit bewust van de consequenties van ons online gedrag voor de (stedelijke) infrastructuur. Nog een andere kwestie: we zijn zo gewend geraakt om data en inhoud gratis op het web weg te geven, wat betekent dat voor de toekomst? Het zou interessant zijn voor Het Nieuwe Instituut om de komende tijd op deze vragen te reflecteren.’
Dit artikel is onderdeel van het coronaplatform voor onderzoeksvragen en kennisdeling in cultuur, waarmee de Boekmanstichting een bijdrage wil leveren aan het gesprek over de impact en gevolgen van de coronapandemie op de culturele sector. Wilt u in contact komen met ons over dit initiatief of een bijdrage leveren? Stuur dan een bericht.
Verantwoording beeld: wikimedia commons